25 De SBO-school
Peter moest naar een andere school. Volgens de directrice van de Montessorischool, was het te moeilijk om Peter onderwijs te geven en was het beter voor Peter als hij naar het Speciaal basisonderwijs ging. De Montessorischool bestaat dankzij Maria Montessori, dankzij haar werk met kansloze kinderen. Maar mijn intelligente Peter was er niet langer welkom. Het was 2004. Er was net een nieuwe wet ingevoerd. Dat realiseer ik mij nu pas, nu ik mij erin verdiep voor dit boek. Toen deed ik wat mij werd geadviseerd. Voor scholen waren het roerige tijden. Weer Samen naar School was nog maar net ingevoerd toen de volgende verandering alweer op stapel gezet werd.
Vanaf 1996 is er door het kabinet aan een beleidsplan gewerkt dat ‘de Rugzak’ genoemd werd. Het Weer Samen naar School-verhaal van een paar jaar ervoor bleek niet voldoende om de scholen tot een dusdanige samenwerking te motiveren dat ineens alle kinderen weer samen naar school gingen. Het aantal kinderen dat naar het speciaal onderwijs gestuurd werd verminderde niet. Wel waren er een heleboel samenwerkingsverbanden ontstaan. Allemaal eilandjes van samenwerking binnen de gemeenten die allemaal hun eigen dames met zware schoudertassen lieten rondrennen langs de scholen om daar kinderen halve uurtjes te observeren zodat er een plan kon worden gemaakt om het product kind te repareren. Natuurlijk werd ook de juf uitgelegd hoe ze haar werk moest doen. ‘Schrijf het huiswerk op het bord. Als je alleen maar zegt in de klas wat ze thuis moeten doen dan mist zo’n kind dat.’ En daarmee moet het dan beter gaan met dat angstige kind in de klas die ook op het schoolplein helemaal geen vriendjes lijkt te hebben en helemaal niet speelt met andere kinderen. Laten we eens met de ouders gaan praten. Misschien is er thuis iets mis. Ach, moeder zegt dat er niets mis is. Jaja, dat horen we vaker. Laten we het kind onderzoeken. Er is vast iets aan de hand. En ja hoor. Er is iets aan de hand. We dachten het wel.
Het gaat in de overheidsstukken die het nieuwe plan introduceren in 2001 over gehandicapte kinderen. Als ik nu in 2016 tegen mijn zoon Sam zeg dat zijn broer gehandicapt is, vliegt hij mij aan. Toch was Peter dat volgens de regelingen van de overheid waar wij met ons gezin ingeduwd werden, zo lees ik nu.
Ik lees over de motivatie van de overheid voor deze ‘Rugzakwet’. Het is eigenlijk een hele mooie motivatie. In de memorie van toelichting in 2001 schrijft de toenmalige staatsecretaris dat ouders een keuze moeten hebben. Ouders wilden volgens haar hun kinderen op gewone scholen hebben en niet in het speciaal onderwijs, dus moet dat mogelijk gemaakt worden.
‘Daarbij dient een onderwijsaanbod ontwikkeld te worden dat aansluit op de mogelijkheden van deze kinderen.
Deze projecten maken deel uit van een breder programma van activiteiten dat tot doel heeft de kwaliteit van onderwijs en begeleiding systematisch te verbeteren.’
Het onderwijs moet zich aanpassen schrijft deze staatssecretaris naar de behoeften van de kinderen. Ouders konden met deze wet zelf kiezen of ze hun gehandicapte kind op een school voor Speciaal Onderwijs deden of op een gewone school. Als ze kozen voor de gewone school kregen ze het geld voor het speciale onderwijs mee in een rugzak. Niet echt natuurlijk. De school kreeg het geld en moest daarmee het passende aanbod realiseren.
Om de kwaliteit van het speciaal onderwijs te verbeteren werden Regionale Expertisecentra (REC) ingericht waarbinnen de scholen voor speciaal onderwijs verenigd werden. Deze expertisecentra moesten de reguliere scholen adviseren om te komen tot dat passende aanbod.
.
Het speciaal onderwijs werd in vier clusters verdeeld.
Cluster 1: voor blinde kinderen.
Cluster 2: voor dove en slechthorende kinderen en kinderen met taal en spraakproblemen.
Cluster 3: voor zeer moeilijk lerende kinderen met een laag IQ (verstandelijke beperking), langdurig zieke kinderen en kinderen met epilepsie.
Cluster 4: voor kinderen met problematisch gedrag, moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen met psychiatrische stoornissen.
Terwijl ik dit opschrijf word ik gegrepen door wanhoop. Waarom is er vanuit zo’n goede motivatie destijds gedacht in deze hokjes? Heel veel kinderen met autisme hebben taal en spraakproblemen. Daardoor lijken ze verstandelijk beperkt maar ze zijn dat niet echt. Hun gedrag is vaak moeizaam omdat ze niet worden begrepen en omdat ze zelf hun omgeving niet begrijpen. Waar horen deze kinderen thuis? In cluster 2 vanwege de taal- en dus communicatieproblemen? Cluster 3 vanwege de discrepantie in ontwikkeling? Of in cluster 4 vanwege de diagnose autisme? En als je nou autistisch bent en slechtziend en je wil naar een reguliere school, bij welk samenwerkingsverband moet de school dan zijn? Bij welk REC moeten de ouders zijn?
Op zijn minst de helft van de kinderen die uitvallen op scholen hebben een vorm van autisme, of zo je wil, iets wat erop lijkt. Dankzij de DSM zijn er alweer een heleboel zogenaamde stoornissen bijgekomen. Een ‘echte PDD-NOSser’ van een paar jaar geleden heeft nu misschien een obsessieve-compulsieve stoornis gecombineerd met dysgrafie. Wie zal het zeggen wat hij over een paar jaar mankeert? Wat zeker is, is dat dit kind niet welkom is op school. Waarom niet? Omdat scholen een programma van leerdoelen afwerkt dat niet geschikt is voor kinderen met een afwijkende ontwikkeling. Omdat scholen moeten scoren en ook weten welke kinderen dat niet zullen doen, omdat scholen grote klassen hebben en drukke kantines en weten welke kinderen daaraan onderdoor zullen gaan, omdat scholen doormarcheren en weten welke kinderen uit de rij zullen vallen.
Wat deden ze daaraan? Niets. School is school. En zo is het goed.
Toen Jan en ik de nieuwe school voor Peter bezochten was de nieuwe Wet op de expertisecentra, de rugzakjes-wet, de wet van de clusters, net een jaar oud. Een goedbedoelde wet, met onvoorziene gevolgen. Wisten wij veel.
De Molenwiek stond in een andere wijk. We waren twintig minuten onderweg met de auto, Jan en ik. We hadden Peter thuisgelaten. Het leek ons beter eerst zelf te gaan kijken omdat we nog niet wisten waarmee we hem zouden kunnen overtuigen. De directeur wandelde met ons door de gangen. Dit is groep 1, dit is groep 2. Jan en ik keken braaf door de ramen van de klasjes waar kinderen in groepjes aan tafeltjes bezig waren. Het zag er allemaal vriendelijk uit.
De directeur ging ons voor in zijn kantoor en Jan en ik namen plaats naast elkaar aan de andere kant van het bureau. De directeur schoof wat papieren opzij en legde zijn onderarmen op tafel. Hij leunde naar ons toe: ‘Kijk, om eerlijk te zijn, zitten we al vol voor komend jaar. We hebben ook al een wachtlijst voor groep 5.’ Hij pauzeerde even. We waren stil Jan en ik. Toen het te lang stil bleef zei ik: ‘Waarom zitten we hier dan?’
De directeur moest lachen. ‘Dat is een terechte vraag!’ Hij rechtte zijn rug en zei toen: ‘Ik begrijp van de huidige school dat het allemaal nogal zwaar is voor uw zoon. Hij is veel thuis…’ Hier keek de directeur ons vragend met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Ja’, zei Jan, ‘dat klopt inderdaad.’
‘Kijk, ik ken uw zoon nog niet, maar mijn ervaring is dat het soms… ik zeg niet dat het in het geval van uw zoon ook zo is hè, … maar toch ervaren we wel vaak dat kinderen erg moeten bijkomen als ze hier komen…’ Hier pauzeerde hij weer even. ‘Ze zijn zo moe van alles … en dan ook nog naar een nieuwe school … Dat is veel voor een kind…’ Weer zocht hij naar begrip of een reactie van ons. Ik snapte eerst niet waar hij heen wilde en zocht naar woorden. ‘Ja dat is wel zo. Ik vind Peter ook helemaal niet vrolijk meer. Daar maak ik mij echt zorgen over.’
‘Nou precies. Daar wil ik het even met u over hebben. Het is allemaal niet leuk geweest voor uw zoon. Het is logisch dat hij ongelukkig is. Maar hij heeft nu ook veel gemist … Het zou toch jammer zijn als hij hier bij ons in groep 5 gelijk weer zo op zijn tenen moet lopen. Toch? We zouden Peter een jaartje kunnen laten doubleren. Dan kan hij ook rustig wennen aan de nieuwe school. Misschien wordt hij dan ook weer vrolijk.’
‘Oh’, zei Jan, ‘Peter vindt het al zo erg dat hij van school moet wisselen, als we hem nu ook nog vertellen dat hij moet blijven zitten…’
De directeur wuifde met zijn handen. ‘Daar is hij zo overheen. Als hij eenmaal in de klas zit en vriendjes krijgt is hij dat zo vergeten.’
‘In groep 4 heeft u wel plek?’ vroeg ik.
‘Ja, in groep 4 is net een kind vertrokken en ik heb daar geen wachtlijst, nou ja, ik kan daar wel wat schuiven. Dan bent u en Peter gelijk geholpen. Nu nog een andere school vinden … dat zal ook niet makkelijk zijn denk ik.’
‘Die zijn nog verder rijden’, zei ik. Dat had ik wel uitgezocht. Ik was zwak, weet ik nu. Ik wilde die oplossing, die verandering die alleen maar verbetering zou brengen. Daar had ik mij op verheugd, dat het beter zou worden.
‘Het zou kunnen dat u recht heeft op taxivervoer voor Peter, wist u dat?’
Nee dat wisten we niet.
Comments
Post a Comment