1 Ouders! Sta Op! Proloog

Leestijd 6 minuten 

 

De dogmatiek, opgevat als een onwijzigbaar leerstelsel, heerst niet alleen in de kerk. Ze heerst overal, in het leger, in de rechtszaal, in de school.

                                                                                               Jan Ligthart, In Zweden, 1911


 

 

 

In ons kleine huis brandt het haardvuur in de keuken want de winter is nog niet voorbij. Elke dag rond twee uur voelen we weliswaar de warmte van de zon toenemen, maar tot groot genoegen van mijn echtgenoot is het tegen vijf uur absoluut noodzakelijk om de haard aan te steken. Mijn kleinzoon kijkt me verwachtingsvol aan. In zijn blauwe ogen herken ik iets wat me weemoedig maakt. Even laat ik het toe. Heel even. Zijn dwingende handje haalt me gelukkig tijdig uit mijn gedachten. Kom oma, speel met me, zegt het. En ik laat me meetrekken. Naar zijn blokken. We bouwen een toren.

 

Ach kleine jongen, een heel leven moet je nog. Het ziet er nu zo heerlijk uit, dat leven. Veilig bij papa en mama, die alles voor je doen. Je wereld is je speelgoed, de tuin, de zandbak. Je hebt geen weet van al die zorgen die nog gaan komen, als je gaat groeien en je wereld groter wordt. Gelukkig niet! Als je nu al zou weten wat een energie het gaat kosten om te ontdekken wie je wilt zijn, om weerstand te kunnen bieden aan de mallemolen, om je een beetje staande te houden, een beetje gelukkig te zijn, dan was je er misschien nooit aan begonnen aan dit leven. Maar ach, een keus heb je niet. Er is je niets gevraagd van tevoren. Je bent er! En je begint eraan. Met al het vuur dat je in je hebt. Je zult onstuitbaar zijn in je pogingen gelukkig te worden. Maar zul je het weten als je het bent? Zul je het herkennen? Of zul je na hard werken achteraf terugkijken met spijt omdat het geluk weg is zonder dat je besefte dat je het had en ineens moet je vechten, voor je kinderen, voor je leven en goed.

En toch hopen we, zoals alle dwaze ouders en grootouders, dat het een mooi leven zal zijn waar je voor gaat vechten straks. Een gevuld leven. Want kijk hoe knap je al bent! Je ziet gelijk hoe je kunt voorkomen dat het bouwsel omvalt. Of, veel leuker, hoe je het met een donderend geraas kunt laten ineenstorten! Wat een plezier!

Mijn hart bloedt en gloeit, van liefde, van trots, van verwachting en van verdriet. Dit prachtige kind. Ik wil het beschermen, voorkomen dat het moet groeien, dat het de wereld in moet, dat het bedorven wordt. Wie geeft me garantie? We neemt mijn zorgen weg? Al die organisaties, al die instanties die zich met ons bemoeid hebben. Die me wijsmaakten dat als ik zou luisteren, de adviezen zou opvolgen, dat ik dan een goede moeder ben, dat het dan goed zou komen. Mensen die worden betaald om te falen, die zelf niet beter weten, die niets anders hebben dan hun onmenselijke deskundigheid en domme bureaucratie. Vormen we niet allemaal een onmisbaar onderdeel van het productieapparaat van onderwijs en zorg? Moeder, kind en samenleving? We weven met elke vezel aan de deken van het systeem die ons zou moeten verwarmen en beschermen tegen de kou. Maar die slechts verstikt en slachtoffers maakt. Ontsnap eraan! Kind wordt eigenzinnig groot. Laat je niet bedotten! Wees onafhankelijk. Wees onafhankelijk!

Een onmogelijke opgave. Hoe kun je een kind vertellen dat het achterdochtig moet zijn, terwijl ik weet dat achterdocht het begin is van alle ellende? Hoe leer je een kind voorzichtig te zijn terwijl zijn onbevangenheid het waardevolste is wat hij bezit? Hoe leer je een kind behoedzaam te zijn terwijl iedereen weet dat het de rem is op die prachtige nieuwsgierigheid?

 

Ik was zelf een brave, goedgelovige dwaas. Des te groter de pijn en ontgoocheling. En dan wordt je bitter. Er is geen ontkomen aan. Ik besef het maar al te goed. Oud worden heeft vele nadelen. De lichamelijke slijtage is de minste. Het hoofd loopt de meeste schade op, het sleept alle herinneringen mee en schreeuwt het eerste om rust. Konden we er maar naar luisteren. Waren we maar wijs en verstandig als het over onszelf gaat. Ik vrees dat ik die wijsheid nooit heb opgedaan en dat rust mij nog niet gegund is. Dat ik mijzelf geen rust gun. Dat doe ik zelf. ‘Je doet het allemaal jezelf aan’, riep mijn moeder dan. Maar ik kan mijn hoofd niet gebieden te stoppen met denken. Dan zou ik het moeten afhakken. Hoe vaak heb ik daar niet van gedroomd. Weg met het hoofd, met dit leven, met de herinneringen, het onrecht. Wat ben ik moe geweest. En wat is de mens veerkrachtig. Een doffe ellende die veerkracht. Altijd maar weer opkrabbelen, altijd maar weer voort moeten, voort willen!

 

Ik smeer voor mijn kleine jongen, mijn Petje, een heerlijke witte boterham zonder korstjes met smeerkaas en snijdt het in kleine stukjes. Het stralende kind prikt een voor een de stukjes aan het kleine vorkje en propt zijn mondje vol.

‘O wat heb jij daar voor een lekkers!’, Jan, mijn steun en toeverlaat, mijn liefde in dit leven, komt de keuken in en krabbelt Petje met zijn enorme handen op het kleine buikje. Petje gilt het uit en geeft de gemalen stukjes in volle glorie de vrijheid terug. Ze vallen op zijn bordje en de tafel. ‘Wat doe ik nou?’ Opa begint zorgzaam alle geknoeide broodballetjes weer in het mondje te stoppen. Zijn ogen verraden het genoegen dat hij hierin schept. Altijd een beetje de boel opjutten. Plezier maken. Zijn grootste gave.

Even kijkt hij ernstig. ‘Ga je er nog wat mee doen?’ Hij heeft die typische blik die zegt: Ik wil mij nergens mee bemoeien, maar alsjeblieft, doe het niet, doe het niet!

Iets wat de jaren mij toch gebracht hebben is dat ik milder ben geworden. Vroeger was ik in de hoogste boom geklommen maar nu wil ik hem vooral zijn ontspannen moment met zijn kleinzoon niet afnemen. ‘Ik ga ze niet op hun nummer zetten nee. Dat bedoel je toch?’

‘Ze zijn te dom om je druk over te maken. Dat weet je. Je verandert er niets aan.’

‘Nee.’

‘Ik heb een ander besluit genomen.’

Hij tilt Petje hoog in de lucht.

‘Zijn eten komt er weer uit zo’, waarschuw ik.

‘O dat moet niet, dat moet niet’, brabbelt hij tegen het kind en hij laat proestende kusjes landen in het kleine nekje. Petje gilt van plezier.

Hij wil het niet vragen. Hij wil niet weten wat mijn besluit is. Ik heb geleerd te wachten. Hij zal het vragen. Later. Op een moment dat hij denkt dat hij sterk genoeg is om het uit mijn hoofd te praten. Ik wil hem niet vermoeien. Niet bezorgd maken. Zijn zorgen gaan altijd over mij. Word ik wanhopig? Word ik te verdrietig? Zal het mij te veel kosten, dat besluit van mij? Moet hij mij daar uit alle macht voor beschermen? Nee mijn liefste, mijn alles. Het heeft geen zin. Je weet dat het geen zin heeft. Als ik weet wat ik wil doen, zal ik het doen. Ook al moet ik er dood bij neervallen. Wat heeft het leven voor zin als je er niet voor wilt vechten? Ik weet dat als geen ander.

 

Een paar jaar geleden was ik aan een boek begonnen. Een boek dat alles zou vertellen wat ik kwijt wilde. Waarin elk facet aan bod kwam. Elk facet waar ik mij druk over gemaakt had althans. Maar de omstandigheden dwongen mij het op te geven. Een gebeurtenis die zo erg was dat ik niet verder kon. Mijn hart was te zeer gebroken. Wat konden mij die idioten nog schelen?

Jan en ik hielden elkaar in die zware tijd vast. We lieten niet los. En samen leefden we gewoon verder. De lucht kwam gewoon in onze longen. Onze harten klopten gewoon door al waren ze gebroken. En ons kind gaf ons een kleinzoon. Wie is tegen zoiets opgewassen? Dit zonnetje in ons leven, waar je verplicht vrolijk voor moet zijn. Waar je vrolijk voor moét zijn. Je moet. Je moet. En we kunnen.

 

Gisteren kreeg ik twee dames op bezoek. Ze waren van de een of andere organisatie die zich bezighoudt met onderzoeken, met onderwijs, met de overheid, met rapportjes maken, met de geldverslindende onzin waarmee de wereld zich dag in dag uit voor de mal laat houden. Ze deden een onderzoek, voor de overheid natuurlijk, het zoveelste, naar kinderen die niet in het onderwijssysteem passen. Ze hadden gehoord van de een of andere ambtenaar dat ik daar wel wat over kon vertellen. Want mijn zoon, daar was toch ook wat mee?

De grenzeloze domheid.

Ik stond ze te woord maar zoals altijd paste geen enkel antwoord bij de vragen die ze stelden. Ik gaf ze antwoord maar ze hoorden niet wat ik zei. Ik legde ze uit wat er mis was gegaan, maar ze hadden geen idee waar ik het over had. Mijn ervaringen waren opgedaan in mijn wereld, niet de hunne. Het is een onbekende wereld want hij bestaat niet in de wereld van de opleidingen, de protocollen, het jargon, de wetgeving en de regelingen. En zo is het in mijn herinnering altijd geweest. Toen ik klaar was met ze te plagen met mijn cynisme, toen ze ongemakkelijk heen en weer begonnen te schuiven en de jongste van de twee haar ingestudeerde beleefdheden ging verkondigen: ‘Dank u wel voor dit gesprek. U heeft ons zeer geholpen. Wilt u op de hoogte worden gehouden van het onderzoek?’ en ik ze had verzekerd dat ik heel graag wilde weten wat het onderzoek zou gaan opleveren, had ik mijn besluit genomen. Ik zou het boek afschrijven. Ik moet vertellen wat ik weet, of wat ik meen te weten, en dan hou ik erover op. Eén hoofdstuk nog. Ik kan het nu. Ik ben het aan mijzelf en aan Jan en de kinderen verplicht.

Comments

Popular posts from this blog

17. The welfare allowance

11. The Remedial Teacher

21. Mijn Amerikaanse neef