2. Inleiding

Leestijd: 10 minuten 

 

Mijn naam is Marta van den Burght. Ik ben getrouwd met Jan Troost, die stuurman is. We hebben samen drie kinderen naar volwassenheid gebracht. Sam, Peter en Ingeborg. Ik stond natuurlijk gedeeltelijk alleen voor die opgave, want een stuurman zit ongeveer twee derde van het jaar op zee.

Kinderen opvoeden zou een leuke uitdaging voor iedere ouder moeten zijn. Onze oudste zoon heeft zich met vallen en opstaan en onze nooit aflatende steun, door de scholen voor basis- en voorbereidend onderwijs geworsteld. Onze tweede zoon Peter was van begin af aan een bijzonder kind. Nu vind ik dit een belachelijke zin. Alle mensenkinderen zijn bijzonder zou mijn moeder zeggen. Maar ik weet niet hoe ik het anders moet omschrijven. Bijzonder is in onze tijd niet gewenst. Het is lastig. Het wordt tot een dossier dat van tafel naar tafel gaat en dan in een archief in de kelder verdwijnt.

 

Peter was een bijzonder kind. Voor ons. Voor zijn liefdevolle familie. Net zo bijzonder als zijn oudere broertje, maar wel heel anders.

Vanaf de dag dat hij het eerste kleine stapje in een schoolgebouw zette was er een probleem. Vanaf dat moment was er elke week een probleem. Kan moeder even langskomen, we vragen ons wat af. Wie ‘we’ dan precies waren mocht ik mij als jonge moeder ’s nachts afvragen, als ik ervan wakker lag. De hele school? Alle leraren? Hebben ze het allemaal tijdens de koffie over mijn kind? Die blijkbaar anders is dan de rest? 

 

Het onderwijs voor alle kinderen is het geschenk van de moderne tijd. Mijn vader heeft mij dat jarenlang voorgehouden. Het biedt mensen gelijke kansen op een goed leven, op vrijheid van keuze, op gelijkwaardigheid. Dat laatste, die gelijkwaardigheid, dat is een lastige. Mijn kind was allesbehalve gelijkwaardig aan zijn leeftijdgenoten. Gedurende zijn hele schooltijd was hij de uitzondering, de lastpak, het kind dat apart werd genomen. De tegenstrijdigheid van mijn ervaringen en die gelijkwaardigheid die het prachtige onderwijs van onze tijd zou moeten opleveren kreeg ineens een bodem toen ik Bertha von Suttner las. En dat mag u heel raar vinden. Want Bertha von Suttner schreef over de oorlogen van de negentiende eeuw. Ze leefde van 1843 tot 1914. In haar boek Die Waffen nieder, toonde ze aan dat de reden om ten strijde te trekken niet per se werd bepaald door hele ernstige dreigende gebeurtenissen die het opofferen van mensenlevens rechtvaardigden. Nee oorlog voeren was een hele normale bezigheid voor staatshoofden en onlosmakelijk verbonden met de maatschappelijke status van de elite. 

 

In de negentiende eeuw gingen mensen als Henri Dunant schrijven over de gruwelijkheden op het slagveld en Bertha von Suttner stelde een tijdje later in haar boek het eigenbelang aan de kaak. Ze toonde aan dat het oorlog voeren niets anders was dan een geaccepteerd systeem, een manier van doen, waar haar generatiegenoten aan gewend waren geraakt. Von Suttner pleitte voor een onafhankelijke rechtbank die conflicten tussen landen op een vreedzame manier moest helpen oplossen. Misschien dat von Suttner gehoor vond voor haar pleidooi omdat de opkomende industrie een veel lucratievere manier bood om geld te verdienen en status te vergaren. Er was een reden om het systeem te veranderen.

De industrie had geen soldaten nodig maar geschoolde arbeidskrachten. Het was van economisch belang dat mensen naar school gingen. Een nieuw tijdperk was begonnen, een nieuwe maatschappelijke orde ging de voorwaarden bepalen. Een nieuwe maatschappelijke orde met haar eigen slachtoffers.

 

Vanaf 1901 moesten alle kinderen in Nederland tot hun twaalfde jaar naar school. Met de democratisering van het onderwijs na de tweede wereldoorlog, wilde de overheden de verschillen verkleinen, kinderen uit lagere milieus de kans geven zich daaraan te ontworstelen. De leerplichtige leeftijd werd gaandeweg verhoogd naar 16 jaar en later zelfs naar 18 jaar. De kans werd een plicht. Een heel leger aan onderwijsspecialisten, die allemaal hun bestaansrecht te danken hebben aan de kinderen die niet aan de voorwaarden kunnen voldoen, was het gevolg. Inmiddels is het een verdienmodel wat zichzelf bevestigd. Dat bevestigd wordt door mensen die zelf een product zijn van het systeem, die het goed vinden zoals het is, want het was in hun beleving immers altijd al zo.

Het systeem van zorg en onderwijs heeft zich stevig verankerd in onze economie. Het heeft slachtoffers nodig om te kunnen bestaan. Het eigen bestaansrecht verhindert structurele veranderingen. Veranderingen die het leven voor veel kinderen alleen maar zouden kunnen verbeteren.

 

Ik las het boek van von Suttner toevallig na een afschuwelijk ervaring met de school van Peter.

Peter was achttien jaar geworden. Vrijwel direct na zijn verjaardag werd ik op school uitgenodigd voor een gesprek. Waar dit gesprek over moest gaan wist ik op dat moment niet, maar gesprekken op school waren aan de orde van de dag, dus ik ging gewoon. Met de moed der wanhoop. Jan zat op zee.

 

Ik meldde mij aan bij de aardige secretaresse in de hal en ze ging de directeur halen. De directeur. Ineens bekroop mij een unheimisch gevoel. Waarom werd de directeur gehaald? De uitnodiging was afkomstig geweest van de mentor. Directeur X kwam mij in de gang tegemoet en schudde mij hartelijk de hand. ‘Komt u maar verder hoor. We zitten boven.’ We? Ik vroeg ernaar: ‘We? Wie is we?’

‘Maakt u zich maar geen zorgen hoor.’ Hij leidde mij een lokaal binnen en daar zaten de mentor, de zorgcoördinator en de BPO-er* al klaar. De directeur ging naast hen zitten en ik moest plaats nemen tegenover dit tribunaal. En dat was het. De directeur stak een preek af van ettelijke minuten. Ik moest goed begrijpen dat de school meer dan genoeg gedaan had, er werd ijverig geknikt door de anderen, het werd nu tijd dat we (wie is we?) met Peter andere mogelijkheden gingen onderzoeken. ‘Maar welke mogelijkheden heeft u voor ogen?’ vroeg ik. ‘Hij heeft zijn diploma toch nog niet?’ Ik dacht op dat moment nog dat de directeur met we ook het team van de school bedoelde. Maar dat was een vergissing. Ik heb er in mijn loopbaan als moeder velen gemaakt.

 

Het hele team, zo legde de directeur uit en iedereen knikte weer ijverig, was dezelfde mening toegedaan, namelijk: Peter zou zijn diploma toch nooit halen. Dus konden we er net zo goed mee ophouden. De school was eigenlijk bij wet verplicht ermee te stoppen want Peter was 18 jaar. Mij werd vriendelijk verzocht Peter uit te schrijven. Later leerde ik dat dit helemaal niet waar was. De school was helemaal niet bij wet verplicht. Als ik assertiever was geweest had ik dat gelijk begrepen. Als ze bij wet verplicht zijn hoeft de directeur mij niet te vragen om mijn kind uit te schrijven. Maar welke moeder volgt eerst een cursus ‘Wees slimmer dan de schooldirecteur’? Of: ‘Ken uw wetgeving’ en de vervolgcursus ‘Laat u niet bedotten!’ Ik had geen verweer. Ze waren het allemaal roerend eens. De BPO-er incluis die het toch eigenlijk voor mij en vooral voor Peter had moeten opnemen. Maar ook dat bedacht ik pas toen ik allang weer thuis was. ’s Nachts bedacht ik dat. Toen ik wakker werd omdat de gedachten mij besprongen. Wat moest ik doen? Waar ging dit heen? We hadden Peter voorgehouden dat school heel belangrijk was. Dat hij moest proberen vol te houden. Met een diploma kon hij iets worden. Of gaan werken. Zonder diploma was dat veel moeilijker. Kom jongen, hou vol. En hij ging. Af en toe niet. En wij pleitten voor hem op school. Ik schreef brieven. Ik legde uit. Peter had onderzoeken ondergaan. Er waren verslagen van. Daaruit kon de school toch afleiden welke begeleiding nodig was? Hoe vaak moest ik niet aanhoren van de mentor, de zorgcoördinator, dat er een grens zat aan wat ze konden. Dat Peter niet hun enige leerling was. En telkens vroeg ik mij af: maar wat doen jullie dan wel? En nu was het dus ineens afgelopen. Het kwam als een donderslag bij heldere hemel. Ik was er totaal niet op voorbereid. Ik hoopte dat Jan zou bellen. Hij had al meer dan een week niets van zich laten horen. Ze waren bezig de Atlantische oceaan over te steken. Bijna Antwerpen. Dan zou hij bellen. Ik heb gehuild die nacht. Wanhopig.

 

Vanaf het moment dat hij van school gestuurd werd verschanste Peter zich op zijn kamer en sloot zich van mij af. Hij had volgehouden omdat hij Jan en mij geloofde. Al die onderzoeken, therapieën, gesprekken. Hij moet er gek van geworden zijn. Van ons. Van ons gesleep met hem. Van hot naar haar. ‘Heus jongen, het dient ergens toe! Zo kom je ergens!’

En toen moest hij toch weg. Hij werd zonder meer van school gestuurd. En ik had geen verweer meer. Ik kon hem niet meer helpen. De school wilde hem niet meer. Waar had ik gefaald? Had ik dit kunnen voorkomen? Had Jan er iets aan kunnen doen als hij thuis was geweest? Had hij met de vuist op tafel geslagen? Als ik het hem nu vraag geeft hij antwoorden die me troosten. Ik mag het me niet aan trekken, niet denken dat ik er iets aan had kunnen veranderen. 

 

De weken na het gesprek met het schooltribunaal zakte ik weg in neerslachtigheid. Ik zat op de kruk in de keuken en staarde uit het raam, of lag op de bank en viel zomaar in slaap, omdat ik net als Peter dat ’s nachts niet meer kon. We leidden ons eigen leven, afgezonderd van elkaar. Hij op de ene kamer, ik op de kamer ernaast. Af en toe wervelde Ingeborg door alles heen, zag onze gezichten en verdween naar haar vriendinnen. Sam was druk met zijn studie. Hij had het feesten ontdekt. Hij en Peter groeiden uit elkaar. Ik zag het gebeuren. Waar was hun hechtheid gebleven?

 

Bertha lag op mijn nachtkastje. Ik ging lezen voor afleiding, omdat ik een vreselijk verhaal nodig had om mijn wanhopige gevoelens te kunnen relativeren. Maar ik vond in het oorlogsverhaal van von Suttner van meer dan honderd jaar geleden, tot mijn verbazing juist overeenkomsten.  Ik zag overeenkomsten in de wijze waarop structuren vast geworteld raken, hoe die deel worden van een economie. Hoe mensen zich vastbijten in dingen die altijd zo waren en dus goed zijn want denk erom, wij moesten vroeger ook naar school, overgrootvader was ook soldaat. En of nou de halve bevolking eronder bezwijkt, jongens sterven, mensen ziek worden, het voedsel opraakt, zoals het is, is het goed.

 

Door Bertha von Suttner kreeg ik een inzicht. Ineens zag ik de onmogelijkheid van onze strijd. We zijn een radartje in het geheel. We zijn het kanonnenvlees van de mensen die aan ons verdienen. Misschien vindt u het belachelijk om onze kinderen te vergelijken met de aan stukken geschoten jonge jongens op het slagveld van Schleswich of de Krim in de negentiende eeuw. Maar na al die jaren dat Jan en ik ons hebben ingezet om ons kind op school te houden, om te voldoen aan de eisen van de overheid, de samenleving, al die jaren van kritiek op Peters gedrag, zijn functioneren, zijn ontwikkeling die volgens de specialisten niet klopte, zonder dat er ook maar één oplossing werd aangedragen die de jongen gelukkig kon maken, voel ik mij aan stukken. Mijn kind is aan stukken. We kunnen niet meer.

 

Wat hadden wij als doodnormale burgers voor eisen aan het leven? Dezelfde eisen als de mensen in de negentiende eeuw. We doen precies hetzelfde en dromen precies hetzelfde. Je bent jong en je komt iemand tegen. Je gaat trouwen, of misschien niet, maar wel een gezin stichten, werken om een boterham te verdienen, een dak boven je hoofd te hebben. En daarnaast heb je één bescheiden wens; een beetje gelukkig zijn en gezond blijven. En je denkt dat als je gewoon je plicht doet als moeder, als vader, als werkende, als burger, dat je dat dan ook gegund is. Maar het was ons niet gegund. Het was Peter niet gegund. Hij werd een speelbal van mensen met een missie. Wij, Jan en ik werden tot onderdanen van het systeem. We moesten de weg afleggen tot het moment dat ze klaar met ons waren. Het slachtoffer, onze mooie Peter, zal achterblijven als kleine ziektekiem in de samenleving. Zoals de cholera in de negentiende eeuw na de bloedige oorlogen de steden decimeerden, zo zullen Peter en zijn medeslachtoffers langzaam maar zeker de samenleving ongeneeslijk ziek maken. Wat zal dan het antwoord zijn van de bestuurders? Opvoedingsgestichten? Gevangenissen?

 

Ik heb besloten om net als Bertha, mij te verdiepen in de geschiedenis van ons huidige systeem, niet van oorlog voeren, maar van zorg en onderwijs. Waarom is het zo geworden als het is? Ik ga op zoek naar een verklaring. Ik wil aantonen dat we ter wille van het systeem onze kinderen mishandelen en kapot maken. En dat dit moet stoppen.

 

 

 

* Een BPO-er is een Begeleider Passend Onderwijs. Een vinding van de Wet passend onderwijs, ter vervanging van de ambulante begeleider die ongeveer dezelfde taken had maar een product was van de Wet op de expertisecentra, ook wel rugzakjeswet.

 

Comments

Popular posts from this blog

25 De SBO-school

24. De beslissing

22 De directrice