4. Mijn kleutertijd en een beetje onderwijs geschiedenis

Leestijd: 6 minuten

 

Mijn moeder heeft mij altijd voorgehouden dat het vroeger allemaal veel beter was. ‘Vroeger kreeg je nog een degelijke opvoeding’, was bijvoorbeeld een geliefde uitspraak van haar. Ik heb het altijd vreemd gevonden dat mijn ouders mij dat vaak op enigszins verwijtende toon mededeelden. Ik was niet zo degelijk opgevoed en dat lag aan mij. Ik heb mij er altijd schuldig over gevoeld. Mijn vader noemde mij vaak ‘verwende aap’. Hij had dan wel pretlichtjes in zijn ogen maar op de een of andere manier wist ik dat ik die verwennerij eigenlijk niet verdiende. Er was blijkbaar een ander soort leven, waar ik geen deel van uitmaakte en dat was beter geweest, maar ja, we hebben het er maar mee te doen. Met dit leven.

 

Zo ben ik ook mijn halve leven lang bang geweest voor oude mensen, behalve natuurlijk voor mijn eigen lieve omaatje. Maar verder waren alle andere bejaarden voor mij mensen die mij op elk ongewenst ogenblik wezen op mijn tekortkomingen.

‘Zo meisje, zit je daar lekker? Dat konden wij vroeger niet. Wij konden vroeger nooit zitten. Wij moesten gewoon werken voor de kost.’

‘Heb je dat gekregen. Nou, nou, het kan niet op. Wij moesten vroeger tevreden zijn met een borduurwerkje. Dan maakten we onszelf tenminste ook nog nuttig.’

Ik weet nog dat ik, toen ik op kamers ging, geen andere boodschappen durfde te doen dan levensmiddelen, omdat ik bang was dat de mevrouw achter de kassa mij zou vragen of ik het wel echt nodig had wat ik wilde kopen.

 

Mijn ouders leerden elkaar kennen tijdens de studie. Mijn moeder leerde voor apothekersassistente en verdiende in de begintijd 12 gulden per maand. Dat was voor de invoering van het minimumloon in 1969. Ook zo’n noemenswaardig stukje geschiedenis dat het goed deed in mijn ouders opvoeding. Wees dankbaar voor al die kansen die je tegenwoordig krijgt!

Mijn vader studeerde geschiedenis en pedagogiek. Ik heb veel later wel eens gedacht dat hij geschiedenis is gaan studeren om de oorlog te kunnen begrijpen. Ik heb er nooit aan gedacht om het hem te vragen. Leraar was hij in hart en nieren. Zowel thuis als op school. Ik had een strenge maar rechtvaardige vader. Dat laatste was vooral mijn vaders mening. Bij ons thuis bestonden er straffen als huisarrest en je fiets een week op slot.

 

We woonden in een middelgrote stad X. Van mijn eerste jaren herinner ik mij niets natuurlijk. Mijn eerste herinnering is de kleuterschool. Die was van de nonnen en het was er verschrikkelijk. Een stuk of veertig kinderen in lange banken die streng in het gelid stonden, met een paar van die vrouwen in het zwart, hoogverheven achter een katheder. Dat beangstigende beeld voor de kleuter van vijf die ik was, drie blote strenge gezichten in het zwart gevat, kan ik mij nog steeds voor de geest halen. Je moest er stil zijn en braaf. Ik krijste elke keer dat ik er heen moest de boel bij elkaar tot ik niet meer hoefde. 

 

Gelukkig vertelde rond die tijd een buurvrouw aan mijn moeder dat er in een bijgebouwtje van een of andere school, een klein kleuterklasje was gestart. Ik denk dat dat klasje voor die tijd iets heel nieuws was. De kleine tafeltjes en stoeltjes stonden gespreid door de ruimte. Er was een poppenhoek en een zandbak en je kon er met de blokken spelen. Daar vond ik het best leuk denk ik. Ik herinner mij er niet zoveel meer van. 

 

Daarna kwam de lagere school zoals die toen nog genoemd werd. Ook daar had gaandeweg de nieuwlichterij toegeslagen, zou mijn vader later zeggen. In de eerste klas zaten we nog in rijen en kon het meisje achter je in je nek spuwen of aan je haren trekken. Je kon ook makkelijk afkijken, als de buurvrouw dat toeliet en niet met haar arm om haar schriftje heen voorovergebogen met haar neus op haar werk zat. In de hogere klassen zaten we met vier tafeltjes gegroepeerd. Afkijken was er niet meer bij en stiekem aan iemands haren trekken en keihard beweren dat je niets gedaan hebt, ook niet. Je moest je klasgenoot nu aankijken en dat was een hele verandering. We zaten dan ook meestal achterstevoren op onze stoelen. Ik weet verder niet veel meer van de lagere school.

 

De jaargang van mijn oudste zus was de eerste lichting van de Mammoetwet in 1969. Deze wet werd zo genoemd omdat de invoering een enorme operatie was.

Mijn vader zat in het onderwijs en zuchtte onder alle veranderingen. De laatste leergangen HBS mochten niet blijven zitten want na hen werd alles anders.  Dat was denk ik een doorn in zijn oog.

Verder snapte ik niets van de discussies tussen mijn ouders over het onderwijs. Het leven was vanzelfsprekend zoals het was en in mijn beleving was het altijd zo geweest.

 

Inmiddels weet ik dat we nog maar net van het discutabele genoegen mogen profiteren dat elk kind naar school moet.

Het onderwijssysteem zoals wij dat nu hebben is namelijk helemaal niet zo oud. Aan het begin van de vorige eeuw zaten de meeste kinderen die naar school gingen maar tot hun twaalfde in de schoolbanken. In 1900 ging maar acht procent van alle kinderen naar vervolgonderwijs[1]. En dat waren alleen jongens.  Kinderen kregen basisonderwijs en dan ging je werken. Zoals mijn oma. Die kreeg dan nog een cursus steno en typen en ze moest hup naar kantoor op een leeftijd dat ik zestig jaar later in een schoolbankje lag te dweilen en de antwoorden van een schriftelijke overhoring bij elkaar spiekte. 

 

In 1950 ging 45 procent van de kinderen naar voortgezet onderwijs of een voortzetting van het lager onderwijs en vijftien jaar later was dat aantal gestegen naar 84 procent. Dus de generatie van mijn oma werkte vanaf hun twaalfde, de generatie van mijn moeder kreeg voor de helft minstens een middelbare opleiding, vanaf mijn generatie moest iedereen tot zijn zestiende jaar naar school en mijn kinderen zitten tot hun achttiende verjaardag in de schoolbanken. Wie dat niet wil wordt voor de rechter gesleept. Na je achttiende verjaardag is alles anders. Als je je dan niet hebt weten aan te passen aan de kaders van de geslaagden word je verstoten, zo hebben Peter en ik moeten ondervinden.

 

Sinds 1901 moesten alle kinderen naar school. Dat wil zeggen, naar de basisschool. Thuisonderwijs mocht in die tijd ook, want dankzij de grondwet van 1848 mocht iedereen onderwijs geven. Zolang de kinderen leerden wat de wet voorschreef. Sinds de Lager onderwijswet van 1857 was het bijvoorbeeld verplicht les te geven in de vakken aardrijkskunde, geschiedenis en kennis van de natuur. Thuisonderwijs was natuurlijk alleen voorbehouden aan de mensen die dat konden betalen. De gewone kinderen moesten stilzitten in schoolbankjes, met veertig, vijftig, soms honderd, tegelijk in een klas en één onderwijzer ervoor.

 

Kinderen die in die tijd niet mee konden komen kregen het stempel zwakzinnig, debiel, imbeciel, achterlijk, of het waren zenuwpeesjes. Vanaf het moment dat alle kinderen naar school moesten, bleek het aantal kinderen dat niet mee kon komen verrassend groot. En men vroeg zich natuurlijk af hoe dat kwam. De verscheidenheid aan diagnoses die we nu hebben bestonden niet in 1901. De psychiatrie als wetenschap met een eigen naam was nog geen honderd jaar oud. In 1795 maakte de gestichtsarts Philippe Pinel (1745-1826) de kettingen los van de hysterische vrouwen in het Salpėtrière hospitaal in Parijs, lees ik op internet. Deze gedenkwaardige handeling wordt beschouwd als het begin van de psychiatrie als een medische wetenschap, die beoogt mensen te helpen en te genezen in plaats van op te sluiten en te bewaren.

 

In 1901 toen men erachter kwam dat niet alle kinderen de lessen konden volgen en ook niet braaf in de schoolbankjes bleven zitten, zat men tegelijkertijd met het probleem van de moderniserende samenleving. De industrialisatie had het dagelijks leven in rap tempo veranderd. De technische vooruitgang vroeg om opgeleide mensen. Tegelijkertijd bleek het met de bevolking mentaal een stuk minder goed te gaan. Een zorgelijk groot aantal mensen kon het moderne leven niet aan. Zo nam alcoholisme toe en allerlei vormen van overspannenheid, wat toen neurasthenie of nervositas of hysteria genoemd werd. Zonder het sociale, zorgende vangnet wat we nu hebben waren dat aandoeningen die mensen aan de bedelstaf of tot de misdaad brachten.

 

Ik vraag mij af waar Peter toe gerekend was in die tijd. Hij kreeg zijn werk niet af op school, of wilde het niet maken. Zwakzinnig misschien? Hij is ook wel eens weggelopen en heeft ook wel eens met de meubels gegooid. Zenuwpees dan? Of waren wij wellicht als risicovolle ouders bestempeld? Man op zee, de vrouw staat er alleen voor. Krijgen die kinderen wel voldoende aansporing, zal men zich misschien afgevraagd hebben. Zoals ze zich dat nu ook afvragen. De specialisten van nu.

 



[1] Vijf eeuwen opvoeden in Nederland, Nelleke Bakker, van Gorcum 2006, blz 223

Comments

Popular posts from this blog

25 De SBO-school

13. Het Strafblad

22 De directrice