6. En toen kwamen er kinderen

Leestijd: 8 minuten

  

Mijn zusjes gingen braaf naar het vwo maar ik was daar te dom voor. Mijn vaders motto was onveranderd ‘je kunt alles worden als je maar wilt’, en weet het aan luiheid.  Het heeft me een half leven gekost om voor mezelf hardop te durven zeggen dat ik geen studiebol ben. Dat ik liever bezig ben, dan met mijn neus in de boeken zit. Dat dat heus best goed is. Vanaf het moment dat ik aan het werk mocht, kwam de ijver.

Ik ging dus naar de Havo. In de tweede bleef ik zitten. En toen ik er de tweede keer ook niets van bakte gooide mijn vader de handdoek in de ring. Ik moest het zelf maar weten als ik dan niet wilde en ik werd naar de Mavo gestuurd. ‘Je krijgt tot je eenentwintigste de tijd…!’ Enzovoort. Een van de redenen voor de Mammoetwet was om de doorstroom naar een hoger niveau te vergemakkelijken en daar maakte ik dankbaar gebruik van, zij het dan de verkeerde kant op. Onze wetgever wilde dat de leerlingen groeiden en hun hopeloze milieu ontstegen, maar ik daalde er liever naar af. Dat was althans mijn vaders mening.

Ik heb op de Mavo ook niet veel uitgevoerd maar ik kwam er schadevrij doorheen en ging met drie vriendinnen naar een opleiding voor ouderenverzorging.

Vanaf het moment dat ik, nog in opleiding, aan het werk mocht in een bejaardentehuis bloeide ik op. Eindelijk mocht ik mijn handen uit de mouwen steken.

 

Ik was daar een vreemde eend in de bijt. In die tijd werd het werk vooral gedaan door meisjes uit lagere milieus. Er waren goede, hardwerkende meiden bij maar hun taalgebruik en beleefdheden naar de oudjes toe lieten nogal eens te wensen over. Ik heb meegemaakt dat een collega tegen een mevrouw van 85 snauwde dat ze eerste haar bord moest leegeten ‘anders is er geen Mies Bouman vanavond’. Op een goed moment kwam er een aardige dame bij ons werken die de meisjes ging opvoeden. Het bleek dat er niet alleen manieren aangeleerd moesten worden. Veel meisjes aten thuis alleen aardappelen, bonen en spek. Verse groenten waren een zeldzaamheid en heel erg ‘gatverdamme’.

Over mijn werkzame leven zou ik ook een boek kunnen volschrijven maar dit verhaal dient een ander doel.

 

Van mijn tijd op de Havo hield ik een vriendin over die de verpleegstersopleiding ging doen in Vlissingen. Maria heet ze en ik zie haar nog steeds regelmatig, want na onze opleidingen en de nodige omzwervingen kwamen we weer bij elkaar in de buurt te wonen. In Vlissingen bevond zich ook de Zeevaartschool.

Op de zeevaartschool zaten alleen jongens en op de verpleegstersopleiding alleen meisjes. Vlissingen was een soort huwelijksbureau. In de week voor kerst gaf de zeevaartschool altijd een kerstbal en voor het gemak werd dan de gehele verpleegstersopleiding uitgenodigd. Maria heeft mij een keer meegenomen. En daar leerde ik Jan kennen.

 

Ik was eerder aan het werk dan Jan. Mijn vader was uiteindelijk zo trots op mij, de schat, dat hij mij een autootje cadeau deed toen ik slaagde voor de opleiding.

Ik was dus mobiel en bij elke gelegenheid scheurde ik, voor zover dat ging met mijn knalrode Eend, naar Vlissingen. Ik kon slapen bij Maria en ik ging uit met Jan. Soms met zijn halve huis en hun vriendinnen. En Maria natuurlijk. Met een beetje goede wil propten we negen mensen in mijn autootje. Zo zijn we een keer naar een optreden van de Dubliners geweest. Die traden op in de groenteafslag midden in de weilanden. Met z’n tienen en een fles jenever in een Eend over de onverlichte boerenweggetjes van Walcheren. Het is heus niet gek dat we onze kinderen niet vertrouwen als ze gaan stappen.

 

Jan was een hardwerkende student. Hij slaagde in een keer voor het eindexamen van de ‘HTS-gestructureerde’ opleiding tot stuurman.

 

De zeevaartschool was tot Jan aan zijn opleiding begon, een kweekschool. Je ging eerst een jaar naar school en dan een paar jaar naar zee en dan weer naar school. Na elke twee jaar met bijbehorende schoolgang steeg je een rang. Van leerling/matroos, naar vierde of derde- naar tweede- naar eerste stuurman. Als eerste stuurman kon je kapitein worden. Eind jaren zeventig gingen de rederijen mee in de wedloop van onderwijsvernieuwing en de vakopleiding werd kunstmatig opgehesen naar hbo-niveau. Men noemde het een HTS-gestructureerde opleiding. Waarmee men zeggen wilde: het is een technische opleiding maar het is geen echte HTS. Het gevolg hiervan was dat de nieuwe studenten allemaal minimaal Havo hadden gedaan met wiskunde en natuurkunde in het pakket. Scheikunde was een pre. Velen van hen konden dus behoorlijk goed leren en na de zeevaartschool gingen even zovelen niet naar zee maar deden het idee van de Mammoetwet eer aan en doorstuderen aan de universiteit. Sommigen kozen voor een carrière als manager in een bedrijf omdat daar meer te verdienen viel dan op de grote vaart.

Toen Jan op de zeevaartschool zat kwamen de rederijen letterlijk smeken in de klas, om toch in godsnaam voor hun schepen te kiezen, want er was een ernstig te kort aan personeel op de vloot.  Jan kreeg dus vrij vlot een baan na de studie en vertrok voor vier maanden naar zee.

Ik had het druk met mijn werk en bijscholingen.

 

Na twee jaar zijn we getrouwd. Jan was versneld tweede stuurman geworden en als we getrouwd waren mocht ik mee. Dat heb ik een paar keer gedaan. Aan boord verveelde ik me helemaal te pletter maar de zee was fantastisch en ik heb vele leuke havenplaatsen gezien. Ook hierover kan ik een boekje volschrijven, maar ook dit moet blijven liggen voor een andere keer.

 

En toen kwamen er kinderen.


 

In 1993 werd onze zoon Sam geboren. Jan was thuis met verlof. Sam kwam zonder noemenswaardige complicaties ter wereld. De kraamhulp was een gezellige ronde ervaren dame, barstensvol verhalen over hoe het vroeger was. Jammer genoeg heb ik het toen niet opgeschreven. We kregen een ‘groei boekje’ waarin alle wetenswaardigheden van de kleine Sam werden genoteerd. Na een paar dagen werden we gebeld door het consultatiebureau. Er zou iemand langskomen voor de hielprik. Na een maand meldden we ons zoals het hoort bij het consultatiebureau voor de eerste controle. Sam werd gewogen en gemeten zodat er een groeicurve kon worden gemaakt. Na twee maanden moesten we ons weer melden voor de eerste inenting. Hij was er een nachtje doodziek van. Het groeiboekje vertelde ons wat er allemaal van ons verwacht werd als ouders en wanneer we ons weer moesten melden bij het consultatiebureau. We vonden het allemaal prachtig, die goede zorg. Sam groeide als kool en hield zich keurig aan de groei-instructies in het boekje. We waren trotse ouders met een goedgekeurde baby. Wat wil je nog meer?

 

Het eerste consultatiebureau voor zuigelingen in Nederland werd opgericht in Den Haag in 1901 op initiatief van een huisarts B.P.B. Plantenga. In het begin was het consultatiebureau alleen bedoeld voor armen en achtergestelde. Tegenwoordig wordt van iedere moeder wel zo’n beetje verwacht dat zij de baby of peuter bij het consultatiebureau laat controleren.

 

Wat dokter Plantenga deed was ontzettend nodig. In de tijd van Plantenga gingen namelijk veel baby’s, twintig procent maar liefst, dood omdat moeders niet wisten hoe dat te voorkomen. Meestal konden ze het ook niet voorkomen. In die tijd waren arme mensen vaak ook ondervoed. Sommige moeders hadden domweg te weinig melk en kunstvoeding bestond nog niet. Dokter Plantenga bedacht een manier om van koemelk babymelk te maken. Dit was een enorm succes en Plantenga’s initiatief vond overal in Nederland navolging. Moeders konden de melk gratis afhalen. Precies genoeg voor zoveel voedingen per dag. Ze moesten de vuile luiers inleveren om te bewijzen dat hun baby’s de melk kregen. Vermoedelijk om te voorkomen dat de andere kinderen in het gezin de melk opdronken. Vandaar de regelmaat. Zoveel voedingen per dag, te geven op vaste tijden. Met de gratis melk kregen de moeders instructie hoe ze hun baby’s moesten verzorgen.

 

Veel mensen waren ongeschoold en arm. Er waren geen sociale voorzieningen, er was alleen liefdadigheid. Achterbuurten waren echt achterbuurten. Onverwarmde huizen, vervuilde straten, er werden kolengestookt. Kinderen moesten al op jonge leeftijd werken. Maar de twintigste eeuw was de eeuw van de vooruitgang, van modernisering. Dat vroeg om steeds meer opgeleide mensen. Men accepteerde niet meer dat mensen in achterbuurten leefden en doodgingen van de honger of van besmettelijke ziekten. Ik verbeeld me dat er toen een hogere klasse was die zich bewust was van de eigen verantwoordelijkheid. Het was vast ook eigen belang, maar zonder de wil en de inzet van die elite konden de kansarmen van 1900 nooit uit hun ellende gehesen worden.

 

Consultatiebureaus voor zuigelingen gingen zich na verloop van tijd ook bezighouden met kleuters. En toen de meeste enge ziektes waren verbannen, lieten de bureaus zich niet meer opheffen. Er mankeerde van alles aan de opvoeding van het Nederlandse kind. In 1938 op het derde Congres voor Kleuterzorg werd bepleit dat kleuters beter af waren op een schooltje in professionele handen dan thuis bij moeder, zo lees ik in De groei van professionele zorg voor de jeugd.

Het consultatiebureau in Den Haag markeerde naar mijn gevoel het begin van de zorgende samenleving. Het was de aftrap van de eeuw van het kind van Ellen Key waarin alle registers zouden worden opengetrokken om het opgroeiende kind te behoeden voor een slechte gezondheid, slechte scholing en een slechte opvoeding. Het was ook het begin van de zoektocht naar de reden waarom sommige kinderen anders zijn. Ouders zaten vanaf dag één in het verdachtenbankje.

 

Hier was ik mij niet van bewust toen onze Sam geboren werd. Ik voelde mij een vrije moeder. Jan voelde zich een vrije vader. We kregen gewoon kinderen. Zoals heel veel andere ouders. We dachten dat het de normaalste zaak van de wereld was om kinderen te krijgen en een gezin te stichten. Wat klonk dat mooi. Een gezin stichten. Jan had een goede baan. Ik had een baan. We woonden in een leuke flat en droomden van een huis met een tuin, ooit. Wat was hier verkeerd aan?

 

Jan en ik genoten van de kraamtijd. Het heeft voordelen, het vak van zeeman. Als Jan vrij was, was hij echt vrij. We hebben twee maanden lang samen van Sam kunnen genieten. Toen ging de kersverse papa weer naar zee. Het afscheid was een stuk moeilijker ineens!

 

Ik had destijds een hele sympathieke baas en ik kreeg wat extra verlof omdat mijn man zeeman was.

Na zes maanden, daar zat ook wel wat onbetaald verlof bij maar hoeveel weet ik niet meer, ging ik weer aan het werk. Voor Sam had ik een aardige, oudere dame gevonden die op maandag en donderdag thuis kwam oppassen. Op dinsdag en woensdag kwamen mijn ouders. Op vrijdag was ik vrij.

Het was een heerlijke zorgeloze tijd. Ik heb zelfs een paar weken in de zomer met Sam meegevaren bij Jan aan boord, toen hij op een lijndienst in Europese wateren zat.

 

 


Comments

Popular posts from this blog

25 De SBO-school

24. De beslissing

22 De directrice