7. De eerste Schooldag

 Na drie jaar werd Sams broertje Peter geboren en ging Sam een paar keer per week naar een peuterspeelzaal. Alleen de ochtenden. Peters geboorte en de peuterspeelzaal van Sam hadden op zich niet echt wat met elkaar te maken maar Maria’s kinderen waren net iets eerder op de wereld gekomen dan die van mij en van haar kreeg ik altijd handige tips en bovendien de kleertjes doorgeschoven. ‘Straks moet Sam naar groep 1 en dat is een veel te grote schok voor hem als je hem niet eerst naar de peuterspeelzaal doet’, zei ze. En ik schrok. Daar had ik helemaal niet aan gedacht. Hoewel ik me verheugde op de jaren die komen gingen. Ik zag ze voor me. Sam in de klas luisterend naar de meester, spelend op het schoolplein. Wat zou hij willen worden? Hoe ziet hij eruit als hij straks zes is? Of twaalf? Of volwassen? Het was heerlijk om te dromen over Sams toekomst terwijl hij speelde met de duplo en ik Peter zat te voeden op de bank. Maar de overgang van het veilige thuis naar een drukke klas waar je stil op een stoeltje moet zitten had ik niet voor me gezien.

 

Maria’s dochter was naar een klein particulier peuterspeelzaaltje gegaan dat werd geleid door een gepensioneerde kleuterleidster. Juf Marretje werd ze genoemd. Ik vertelde Jan erover toen hij me belde vanuit Hamburg. Ik weet nog dat hij het zo jammer vond dat hij er niet zou zijn als Sam voor het eerst naar een schooltje ging. Ik beloofde veel foto’s te maken.

Marretje zat met haar gezellige klasje in een lokaal in een groot oud gebouw, naast een beeldend kunstenaar die hele bonte schilderijen maakte. Het hele gebouw zat vol kleine bedrijfjes. De kunstenaar herinner ik mij nog want Sam wilde er altijd naar binnen. Sam vond de schilderijen van de kunstenaar bijna net zo mooi als zijn eigen kunstwerken die bij ons op de koelkast prijkten. Het was een aardige man en Sam was altijd welkom. Behalve als hij met stinkende oplosmiddelen bezig was. ‘Dat is niet goed voor jou kleine longetjes’, zei hij door een klein kiertje van de deur met een masker op zijn gezicht.

Sam kreeg in het klasje van juf Marretje twee vriendjes. Dat maakte de keuze voor de volgende school gemakkelijk. De twee vriendjes hadden ervaren ouders en hun keuze voor de basisschool lag al vast. Tijdens Jans verlof gingen we er kijken. Het leek ons een leuke school. Ze gaven er Montessorionderwijs en dat was in die tijd erg hip. Daar leert je kind zelfstandig werken en dat is goed als hij later wil studeren, kregen we uitgelegd. De school was gewild. We woonden in een middelgrote stad en we meenden dat het belangrijk was dat we voor een school kozen die een beetje bijzonder was, waar andere ouders ook bewust voor kozen. We wilden voor ons kind, onze mooie Sam het beste van het beste. We moesten er op tijd bij zijn. We waren eigenlijk al ongeveer een jaartje te laat, dat hadden we dus niet zo goed gedaan, maar kinderen van het kleuterklasje van Juf Marretje hadden een streepje voor, legde de directeur uit. Gelukkig!

 

Nu lees ik over Maria Montessori in een mooie biografie van een Italiaanse journaliste. En ik lees haar eigen boek, dat ze schreef aan het einde van de negentiende eeuw. Ze leefde van 1870 tot 1952. In haar boek De Methode vertelt ze hoe ze in aanraking kwam met onderwijs. Ze was een sterke ondernemende dame, die niet van opgeven wist. Ze studeerde geneeskunde, in 1890 heel uitzonderlijk voor een vrouw. Bovendien schreef ze haar afstudeerscriptie in de psychiatrische kliniek, in die tijd bepaald geen plek voor een dame uit het gegoede milieu. Toen ze als medisch assistente in aanraking kwam met de kinderen die daar waren opgenomen en vooral de ellendige omstandigheden waaronder deze kinderen leefden, ging ze zich bemoeien met hun onderwijs. Ze ging zich verdiepen in de wetenschap van de pedagogiek, de psychologie van het kind en de filosofie. Dat was nieuw in haar tijd. Idiote kinderen kregen geen onderwijs, maar werden opgesloten in een inrichting of ze werden aan hun lot overgelaten en zwierven op straat. Montessori zocht het in de opvoeding van de ziel. Ze kreeg opdracht van de minister een school te beginnen voor de ‘idiote kinderen’. Ter voorbereiding stortte Montessori zich op de methoden van Eduard Séguin die enkele decennia daarvoor een methode ontwikkeld had voor ‘achterlijke kinderen’. Ze schreef zijn boek zelfs helemaal, letter voor letter, over om vooral alles in te drinken wat de wetenschapper te beweren had. Uiteindelijk bleken de ‘idiote’ en ‘achterlijke’ kinderen die Montessori onder haar hoede genomen had in slechts twee jaar tijd zoveel vooruitgang geboekt te hebben dat ze zich konden meten aan de gezonde en bevoorrechte kinderen in de schoolbanken.

 

Sedert ik mij wijdde aan het onderwijs voor achterlijke kinderen (1898-1900), gevoelde ik steeds meer, dat de methoden van Séguin niets inhielden wat ze speciaal geschikt maakte voor onderricht aan zwakzinnigen, - maar wel dat zij uitgingen van rationeler beginselen dan tot die tijd werden toegepast, zodat zelfs minderwaardige vermogens erdoor konden worden versterkt en ontwikkeld. Hier léérden de kinderen niet alleen, men zag er de persoonlijkheid ontwaken.

 

Terwijl ik dit opschrijf moet ik denken aan de eerste keer dat ik door de juf van Sam op school geroepen werd voor een gesprekje. Ze maakte zich zorgen zei ze. Sam kende namelijk de kleur geel nog niet. Bovendien vond ze zijn woordenschat erg klein en ze vroeg zich af of wij wel voldoende met Sam praatten thuis. Sam kon ook niet goed stilzitten. Hij was al vijf en moest dat straks wel kunnen in groep 3 als hij ging leren lezen en schrijven. ‘Trouwens,’ voegde ze hier nog aan toe, ‘daar maak ik mij ook wel een beetje zorgen over. De meeste kinderen zijn al met letters bezig en bij Sam slaat het nog helemaal niet aan. Wel een hele lieve jongen hoor, onze Sam.’ Moeder moest zich niet te veel zorgen maken.

Montessori, weet ik nu, vond de schoolbank een slechte uitvinding. In haar tijd was er een speciale schoolbank uitgevonden. Men dacht namelijk dat kinderen van het lange stilzitten in de klas scoliose kregen. Dus vonden ze een bank uit waarin het kind rechtop moest zitten, zodat hun ruggenwervel niet in een bocht kon groeien. Maria Montessori nam geen blad voor de mond en maakte in krachtige bewoordingen gehakt van dat beleid:

 

En wanneer wij in ditzelfde tijdvak van sociale vooruitgang moeten constateren, dat de kinderen op school arbeiders zijn, werkend onder slechte condities, zó tegenstrijdig met een normale levensontwikkeling, dat misvorming van het skelet er het gevolg van zou kunnen zijn – dan is ons enige antwoord op zulk een schrikwekkende onthulling: een orthopaedische bank. Dat staat er mee gelijk of men de mijnwerker met een breukband en de ondervoede arbeider met een arsenicum-preparaat zou afschepen.

 

Ruim honderd jaar later, in het jaar 2015, als ik dit zit te schrijven, zitten kinderen weliswaar niet meer in het soort schoolbank waar Montessori over schreef, maar kinderen moeten wel stil zitten op hun plek. Als kinderen dat niet kunnen, maakt de leerkracht zich zorgen. Sommige kinderen krijgen zelfs een pil zodat de leraar minder last van ze heeft en een rugzakje met geld waarmee het kind een uurtje per week persoonlijke aandacht mag kopen, om te leren over zijn probleem.

Montessori schreef honderd en twintig jaar geleden:

 

Men kan niet zeggen dat een individu gedisciplineerd is, enkel en alleen omdat het kunstmatig tot de stilzwijgendheid van een stomme en de onbeweeglijkheid van een lamme werd gebracht. Dat is geen gedisciplineerd individu, maar één, waarvan alle persoonlijks de kop werd ingedrukt. Wij noemen iemand gedisciplineerd, wanneer hij meester is over zichzelf, dus wanneer hij over zijn persoonlijkheid kan beschikken, en daar waar het nodig is een levensregel kan volgen.

 

Montessori leerde de leraressen in haar eerste schooltje Casa dei Bambini, het schooltje wat volgde op het project wat ik net beschreef, om kinderen vrij te laten zelf op onderzoek uit te gaan. Ze verbood de leidsters om bij alles te helpen en telkens te verbieden en te straffen. Wees niet boos als een kind een stoeltje omgooit, legde ze uit. Want het kind zette het stoeltje zelf weer recht en leerde zichzelf hoe te voorkomen dat het weer zou gebeuren. Dat vond ze een waardevol proces. En dat was een geheel nieuw inzicht. Montessori liet meubeltjes maken op de maat van de kinderen. Ze gaf de kinderen hun eigen op maat gemaakte huishoudelijke gereedschap. En ze liet lesmateriaal maken naar het voorbeeld van Séguin. Het beroemde lesmateriaal van Montessori is nog steeds in de klaslokalen van Montessorischolen te vinden. De individuele vrijheid voor het kind is er al lang weer verdwenen.  

 

Hier hield ik mij niet mee bezig toen ik mijn kleine Sam naar school bracht. Ik had geen idee. Ik was gewoon een jonge onervaren moeder. Ik was niet alleen een jonge moeder. Ik behoorde tot de kudde, wilde tot de kudde horen, doen wat iedereen doet. Alle moeders van mijn generatie hadden maar een ding voor ogen. Hun kinderen alles geven wat ze nodig hebben om gelukkig te worden. We observeren niet als Montessori en lieten het kind ontdekken. We onderwezen niet zelf, thuis, zoals Key dat graag had gezien, en leerden onze kinderen eigen verantwoordelijkheid te nemen, nee we marcheerden mee. Kinderen moeten zich kunnen meten aan hun peers. Gelijk zijn, beter zijn, goede cijfers halen en slagen. Wat is slagen? Een moeder van een ernstig autistisch meisje zei eens tegen me: ‘Toen mijn dochter leerde zwemmen was dat het mooiste moment van mijn leven. Ik vind het bijna zielig dat ouders van gezonde kinderen dergelijke hoogtepunten helemaal niet kennen.’ Zodra iets niet meer vanzelfsprekend is, kan een zwemdiploma een highlight zijn dat met niets te vergelijken is. Op welke manier wordt dat begrepen? Neerbuigend of in alle ernst die het verdient? Weten we de prestaties van ieder mens op waarde te schatten? Nee, dat geloof ik niet. Niet meer. Ik denk dat we maar een waarde kennen. De waarde van de hoge opleiding en het grote salaris. De rest van de mensheid mag zich verheugen in de  bereidwilligheid van de mensen die geslaagd zijn en dus ook de regels dicteren. Dezelfde bereidwilligheid die de armen ontvingen in 1900. Er is denk ik niet zoveel veranderd in de verhoudingen.

 

We lieten Sam beginnen in groep 1 aan het begin van het nieuwe schooljaar. Hij was toen bijna vier en een half. Jan was thuis.

Het was een prachtige dag, Sams eerste schooldag. Peter was een beetje huilerig herinner ik mij. Hij wilde niet in het wagentje blijven zitten, maar hij wilde ook niet lopen. Jan heeft hem toen op zijn schouders gezet. Ik heb er nog een foto van. Jan tussen al die ouders op het schoolplein met Peter boven iedereen uit toornend, zijn handjes op Jans voorhoofd. Wat dachten we toen? Hoe voelden we ons? Ik weet nog dat ik al die ouders met grotere kinderen bewonderend bekeek, want zij waren al zoveel verder dan ik. Er stonden groepjes ouders geanimeerd te praten. Wij stonden er een beetje bij en ik realiseerde me dat ik er een nieuwe kennissenkring bij zou krijgen. Straks kende ik ook ouders. De ouders van Sams klas. Ik weet nog dat ik niet wist wat ik met Peters wagen moest doen en ik liet die maar op het schoolplein staan toen we ons naar binnen wurmden. De eerste dag mochten alle ouders even mee naar binnen, maar Peter ging zo vreselijk schreeuwen toen Jan hem in Sams lokaal op de grond zette, dat ik hem op heb gepakt en direct weer naar buiten ben gegaan. Ouders knikten mij begripvol toe terwijl ik mij met de rood aanlopende Peter tegen de stroom in weer naar buiten werkte. ‘Ach ja die kleintjes. Het is ook zo druk he?’

Ik zat een poosje moederziel alleen met Peter in de schaduw van de prachtige enorme kastanjeboom op het schoolplein, toen de eerste ouders weer naar buiten kwamen. De ouders van Sams vriendjes van de peuterspeelzaal kwamen naar me toe.  ‘Moet je het niet even zien binnen?’ vroegen ze. Ik legde uit dat Peter zich niet lekker voelde. ‘Zullen we even oppassen?’ stelde Marijke, een van de moeders voor. Ik vond dat zo aardig dat ik geen nee durfde te zeggen maar op de een of andere manier wist ik dat dat niet goed zou gaan. Omdat ik niet wist hoe ik haar dat moest uitleggen zei ik: ‘Oh dank je, wat lief. Heel graag.’

Ik gaf Peters handje over aan Marijke en liep naar de deur. Op het moment ik naar binnen ging hoorde ik nog net dat Peter het op een brullen zette. Ik ben doorgelopen, dat weet ik nog, want de andere moeder is mij komen halen, toen ik net naast Sam op mijn knieën zat en hij me trots liet zien dat er een ruimte was onder het tafelblad waar hij straks zijn schriften zou opbergen zodra hij die had. Peter was zo vreselijk overstuur geraakt dat ze zich zorgen waren gaan maken en of ik naar buiten wilde komen. Op het plein stond kleine Peter tegen het hek te schreeuwen terwijl Marijke gebukt met haar hand naar hem uitgestrekt tegen zijn achterhoofd praatte. Ik zie het beeld nog voor me. Ik kreeg Peter ook niet rustig. Dat weet ik ook nog. En ik zie die twee moeders weglopen terwijl ze met elkaar praatten. Ik voelde me erg onzeker. Mijn kind deed iets en ik wist niet zeker of dat wel normaal gevonden werd door de moeders waar ik bij wilde horen.

Comments

Popular posts from this blog

25 De SBO-school

24. De beslissing

22 De directrice