10 Vakantiefoto
Leestijd 4 minuten
Boven het bed van Peter hangt een grote foto. Peters kamer heeft met de jaren verschillende metamorfoses ondergaan maar die foto is altijd blijven hangen. Ik kijk er vaak naar. Soms, vroeger, als ik de kamers aan het doen was, ging ik even zitten op de rand van het bed om naar de foto te staren en de herinnering terug te halen van die heerlijke vakantie. Tegenwoordig zit Peter er zelf veel, gamend achter zijn bureau, zijn blik strak op het scherm. Ik weet dat hij het niet fijn vindt als ik er te veel ben. Hij is bang dat ik ga zeuren. Dat hij niet zoveel moet gamen. Dat dat niet gezond is. Dat hij verslaafd kan raken. Maar nu is Sam in het buitenland en ik weet dat hij hem mist. Ik laat hem maar.
We gingen naar Denemarken. De jongens waren vier en zeven en Ingeborg net twee. We hadden een oude boerderij gehuurd met een enorme tuin eromheen. Het huis lag niet aan de weg maar aan het einde van een zandpad. De vrijheid die we er hadden was heerlijk. Achter het huis liep een boerenweggetje tussen het koren, naar een typisch Deens strandje. Deens strandjes aan de Oostzeezijde van Jutland zijn in het algemeen klein, beschut, liggen altijd vol met stenen en verdroogde of rottende waterplanten en er is van alles te vinden aan torretjes, schelpjes en krabbetjes. Voor kinderen met emmers, schepjes en schepnetjes is het een paradijs. Na een paar dagen in deze afgelegen heerlijkheid, was er nog maar weinig onderscheid tussen strand en keukentafel. Slakken, lieveheersbeestjes, een keer een grote mestkever met allemaal uitsteeksels kropen door de keuken en over het aanrecht.
De foto op Peters slaapkamer maakte ik tijdens een uitstap. We waren met de auto naar een haven gereden want Jan wilde bootjes kijken. Nyborg. Op zich niet een van de charmantste stadjes maar voor een zeeman is er van alles te zien. Bovendien begint bij Nyborg de brug over de Grote Belt en die was toen net een paar jaar klaar. Een indrukwekkend hoog bouwwerk. We hebben het opgezocht voor de jongens in een foldertje dat we bij het Deense VVV uit een rekje hadden gevist. De lengte van de brug is 18 kilometer en de hoogste doorvaarhoogte 65 meter. Maar de palen waar de brug in hangt hebben een hoogte van 254 meter.
Voor de jongens verbleekte dit hoogstandje van Deense bouwkunst echter bij het bezoek aan een Nederlands zeilschip dat in de haven lag. Jan kwam met de schipper aan de praat omdat hij een paar verstandige vragen wist te stellen en voor we het wisten werden we aan boord uitgenodigd. Sam en Peter waren door dolle heen en verdwenen onmiddellijk door een gat in een dekhuis. Jan begon een geanimeerd gesprek over masten en touwen met de gezellige baardige schipper. Ik voelde me erg ontheemd weet ik nog, al ben ik niet bepaald een zenuwachtige moeder. ‘Waar zijn de jongens Jan? Kan dat geen kwaad?’ ‘Nee hoor’, zei de schipper, ‘zolang ze binnen zijn is er niets aan de hand. Aan dek moeten ze wel een zwemvestje aan.’
Een zwemvestje, ah ja. Ik stond een poosje met Ingeborg op mijn heup mee te luisteren bij een gesprek dat net zo goed in het Grieks gevoerd had kunnen worden, want ik snapte er geen snars van. Ineens zei een aardige jongedame die uit het dek leek te zijn opgestegen, tegen me: ‘Wat een geweldige zoons heeft u!’ ‘Die kleine … Dat is Peter he? Zulke slimme vragen! Ze weten al hoe de motor aan moet, waar de lenspomp zit en wat een reddingsvlot is. Dus binnenkort kunnen ze hier beginnen!’
Jan en de schipper moesten er hartelijk om lachen. ‘Wat is een reddingsvlot?’ vroeg ik. Ik weet nog dat ik dacht: zo’n ding staat toch niet binnen?
‘Dat zijn de witte ronde dingen op het voordek.’
‘Op het voordek? Waar zijn de jongens dan?’
‘Oh die zijn het hele schip al door en via het luik voor aan dek geklauterd. Er is iemand bij ze hoor.’ Voegde ze eraan toe, toen ze mijn geschrokken gezicht zag.
De schipper knikte begripvol en pakte uit een kist een paar zwemvestjes.
Ik was al onderweg in de richting die ze me gewezen had met Ingeborg op mijn heup. Het arme kind bleef achter allerlei touwen hangen terwijl ik mij gestrest een weg baande in het smalle gangboord. Ik vond geen kinderen op het voordek. ‘Jan!’ mijn hart zat in mijn keel. Het aardige meisje stuurde mijn blik in de goede richting. Het benam me de adem. Daar zaten de jongens op een paal die een heel eind uit het schip stak. De kluiverboom, leerden ze mij later. Er zat iemand naast. En er was weliswaar een soort visnet gespannen onder de paal, maar volgens mij zou Peter door de mazen gepast hebben.
Jan maande me rustig te blijven en stapte doodleuk met de zwemvestjes in zijn hand in het net en klauterde naar voren. Samen met het bemanningslid trok hij de jongens een zwemvestje aan. En toen ging hij daar ook zitten, op de paal, naast de zeilen met het water onder hen. Peter zat tussen zijn benen en Sam hing tegen zijn rug met zijn armpjes om zijn nek. Het bemanningslid trok zich bescheiden terug en klom aan dek. ‘Gave gasten’, zei hij tegen me met een brede grijns.
En ik keek naar ze. Mijn mannen, half in het tegenlicht van de zon. Hoe ze daar zaten, turend over het glinsterende water dat zacht kabbelend het zonlicht fonkelend reflecteerde op de boeg, op de zeilen, op Peters gympjes. Ongetwijfeld droomden ze van een zeilreis over oceanen. Jan legde ze wat uit. Hij wees naar boven, de jongens keken naar de masttop en ik maakt de foto. Het werd een droomfoto. Zacht en geheimzinnig, de jongens deels in tegenlicht, maar hun gezichten net uit de schaduw. Alles aan het beeld is warm en zomers en toch gesluierd. Zoals ons leven toen nog was. Mooi, warm en vol verwachting. Geen wolkje aan de lucht.
Als ik naar die foto kijk dan ruik ik de frisse zomerse lucht, die typische geur van het schip, ik voel Ingeborgs armpje rond mijn been op het moment dat ik afdruk.
Deze foto is met de jaren geworden van een mooie herinnering tot een weemoedig verlangen, tot een reden om te huilen. Huilen om wat weg is, om de wanhoop, om de ongrijpbaarheid van de gebeurtenissen die ons onverbiddelijk stuurden in een richting die niemand op wilde.
Comments
Post a Comment