8. Moeder ben je met je hart

 Leestijd: 6 minuten

‘We zijn verhuisd!’ Zo staat het in mijn oude agenda die ik nog heb van die tijd. Op de dag ervoor staat: ‘verhuizing’. Waarschijnlijk zag ik zo op tegen de verhuizing dat ik om mezelf moed in te spreken, ook in de agenda gezet heb wanneer het voorbij zou zijn.

We waren ontzettend blij met het nieuwe huis. We kregen een tuin met een schuurtje, boven vier slaapkamers en ook nog een zolder. Echt een huis voor een gezin met kinderen.

Het kost me geen moeite om terug te halen waarom ik er zo vreselijk tegenop zag.

Sam was bijna vijf en Peter was rond de verhuizing bijna twee. Ik was aan het einde van de derde zwangerschap en Peter had al een tijdje daarvoor besloten om overdag niet meer te slapen en ’s nachts ook niet. Elke nacht om twee uur werd hij wakker en wilde spelen. Tot een uur of vijf zaten ik, of Jan met hem op de bank. Meestal zette ik een Disneyvideo voor hem aan zodat ik een beetje kon dommelen. Echt slapen lukte niet want hij speelde intussen met zijn boerderij en de beesten van die boerderij hadden hele interessante gesprekken met elkaar.

Goede raad is duur. Ik bedacht me dat als de baby er straks was ik ’s nachts zou moeten voeden. Peters slaapritme ging me dan de das omdoen, dat wist ik zeker. Ik vroeg het aan mijn moeder. Ze zei: ‘Gewoon een keertje door laten schreeuwen.’

‘Maar mam, hij werkt zich uit het ledikant. Hij laat zich er voorover uitvallen.’

‘Lieve hemel, is dat niet gevaarlijk? Pap? Wat vind jij?’ vroeg ze mijn vader.

Mijn vader vond het ook gevaarlijk en beloofde het hekwerk van het ledikant op te hogen.

Sindsdien krijste Peter ’s nachts de boel bij elkaar tot ik hem eruit haalde. Ik heb hem één keer door laten schreeuwen. Daar heb ik tot op de dag van vandaag spijt van. Hij schreeuwde drie uur. Sam en ik lagen er al die tijd naar te luisteren. ‘Waarom gaat hij niet slapen mam’, vroeg Sam en ik wist het niet. Ik moest Peter uiteindelijk toch uit bed halen. Vuurrood en bezweet. De volgende dag en dat was een paar uur later, heb ik mijzelf ziekgemeld op het werk en Sam een dagje thuis laten blijven.

Ik weet nog dat ik in mijn wanhoop met de opvoedtelefoon heb gebeld. ‘Vraag het eens aan de mensen van het consultatiebureau’, zei de aardige pedagoog aan de andere kant na een gesprek van een half uur. Hij wist het ook niet.

De mensen van het consultatiebureau zeiden dat het niet gezond was om een kind langer dan een half uur te laten gillen. En ze vroegen of ik hulp wilde bij de opvoeding. Ik besprak het met Jan toen hij een keer belde uit een haven en hij zei: ‘Probeer het. Misschien hebben ze tips. Je mag je niet te veel vermoeien. Denk aan de baby.’

 

We zijn verhuisd tijdens Jans verlof. Vier weken voor de bevalling. Mijn eigen verlof was ook begonnen.

Terwijl Jan en ik bezig waren met het ophangen van een enorme wereldkaart op de kamer van Sam, ging de telefoon. Ik herinner me het moment nog precies omdat ik met mijn dikke buik op een stoeltje stond om de kaart omhoog te houden terwijl Jan de punaises prikte. Sam gaf de hoorn aan en ik stond staand op de stoel met mijn andere hand op de kaart de maatschappelijk werkster te woord. We waren aan de beurt voor gezinsbegeleiding of hoe het ook heette. Ze wilde een afspraak maken.

 

Zo’n week later, terwijl we nog tussen de dozen met onbegrepen stukken zaten kwam de maatschappelijk werkster op bezoek voor de intake. Ze introduceerde zichzelf als de contactpersoon. Mocht er nog andere hulp nodig zijn dan konden we haar vragen die te organiseren. Vervolgens vroeg ze ons het hemd van het lijf. Hoe de zwangerschap van Peter was verlopen. Hoe de kraamtijd was geweest. Of er bijzondere dingen waren opgevallen. Of er al eerder hulp was gevraagd. ‘Ja,’ zei ik, ‘bij de opvoedtelefoon.’ Ze knikte vriendelijk, daar wist ze van, want dat had ik verteld toen ik de aanvraag deed. Hoe ging het met Sam? Alles goed op school? Geen zorgen daar? Op de een of andere manier was ik wel blij met het gesprek. Ik maakte me zorgen over Peters slapen en vroeg me vaak af of ik iets kon doen. Of ik iets niet wist. Of ik tekortschoot. De maatschappelijk werkster toonde zich zeer geïnteresseerd. Ze beloofde me dat de opvoedkundige juist gespecialiseerd was in dergelijke vragen en ons zeker zou kunnen helpen.

 

We kregen dus een opvoedkundige over de vloer. De eerste keer kwam ze voor een kennismakingsgesprek. Ze had een hele stapel papieren op haar schoot en zei verontschuldigend dat we eerst samen de vragenlijsten moesten invullen. ‘Maar ik heb dat toch eigenlijk al gedaan met mevrouw X van maatschappelijk werk?’, bracht ik daar tegenin. ‘Ik vind het ook heel vervelend,’ zei ze, ‘maar ja, het moet.’

Ik kan mij de vragen niet meer letterlijk herinneren maar ik weet nog dat we er weer een goed uur mee bezig waren. Het ging over van alles. Over hoe Peter was als baby, hoe hij zich ontwikkeld had. Hoe Jan en ik dit deden en dat deden, of we wel eens ruzie hadden. Uiteraard hadden Jan en ik wel eens ruzie.  ‘Oh ja? En zijn de kinderen daar dan bij?’ Jan zei later: ‘Waarom moest dat mens dat allemaal weten?’

Mijn vader was op bezoek om Jan te helpen de nieuwe kasten in elkaar te zetten en vond het allemaal heel begrijpelijk. Het was juist goed dat mensen hulp kregen bij de opvoeding. Dat draagt bij aan een gezonde samenleving, zei hij. Dat was een van de verbeteringen in vergelijking met vroeger. ‘Mijn ouders moesten het allemaal zelf uitzoeken.’

Nu ik dit teruglees bedenk ik mij dat dat toch helemaal niet slecht afgelopen is. Ondanks de oorlog en alles wat mijn vader mee heeft moeten maken als klein jochie, is hij geworden tot een heel lieve, hardwerkende man die verantwoordelijkheid en verplichting als belangrijkste leidraad in zijn leven heeft.

 

De tweede keer dat de opvoedkundige kwam was tijdens het eten. Ze wilde het gezin observeren, had ze uitgelegd. Sam was een goede eter, eigenlijk vond hij alles wel lekker, maar alsof de duvel ermee speelde, toen de opvoedkundige er was weigerde hij een hap te nemen. Het was een voorspelbare situatie maar ik kon er toen niet mee omgaan. Ik wilde laten zien dat ik een leuk gezin had, dat mijn kinderen prachtig zijn en dat ik een hele verstandige moeder ben. Maar Sam was niet van plan daaraan mee te werken. Er zat een vreemde aan tafel en hij voelde haarfijn aan dat die daar niet zat voor de gezelligheid. Hij draaide op zijn stoel, probeerde zijn hoofd onder de tafel te duwen, ging met de erwtjes schieten naar Peter die het uitbrulde van plezier. En ik maar opvoedkundige en gewenste berispingen uitkramen. Ga eens rechtzitten, doe dat niet, eet je bord leeg, als je zo doorgaat stuur ik je naar je kamer. En dat mens maar begripvol zijn: ‘Ach ja ik begrijp het wel hoor, er zit een vreemde aan tafel he.’ En naar mij: ‘Geeft niet hoor. Hier kijk ik wel doorheen.’

Mijn hoofdhuid trekt weer samen als ik eraan terugdenk.

 

Laat ik duidelijk zijn, ik heb het nooit een probleem gevonden als mijn kinderen hun bord niet leegaten. Als ik vroeger thuis zeurde over het eten moest ik naar mijn kamer. Ik mocht er pas af als ik mijn bord leeg had. Dus gooide ik op mijn slaapkamer het eten uit het raam. Tot de overburen mijn ouders belden en me verklikten. Toen mocht ik een week niet buitenspelen. Mij ouders hadden de oorlog meegemaakt en wisten wat honger was. Ik moest dankbaarder zijn en dooreten ook als ik niet meer kon. Later begreep ik natuurlijk wel waarom mijn ouders zo over eten zeurden, maar mijn kinderen zou ik zoiets nooit aandoen. Waarom ook? Ik ben geen oorlogskind. Het is helemaal niet gezond om meer te eten dan je op kunt. Mijn kinderen zijn geen vuilnisbak. Die staat onder het aanrecht. De opstandigheid over eten ben ik nooit kwijtgeraakt.

 

De opvoedkundige keek het een paar weken aan in ons gezin en verklaarde vervolgens Het Plan met mij te willen bespreken.

Er bleek heel wat te mankeren aan hoe we dingen deden. We moesten veel consequenter zijn naar de kinderen toe. Op vaste tijden eten was volgens de opvoedkundige heel belangrijk. We kregen een dagschema waar we ons aan moesten houden. Ik vroeg haar wat ik moest doen om Peter te laten doorslapen, want ik begreep niet wat al die zaken met Peters slapen te maken hadden. En daarom had ik haar hulp toch ingeroepen? Ze zei: ‘Laten we eerst zorgen dat dit je dit onder de knie krijgt. Misschien gaat Peter dan ook beter slapen.’

 

Ingeborg werd geboren op een mooie zonnige dag in maart.  

De weeën begonnen uiteraard midden in de nacht, maar ze zag pas tegen enen ’s middags het daglicht. Een prachtige roze baby met bolle wangen en zwarte haartjes. Ze werd geboren als zusje van twee drukke broertjes die van stoeien hielden en kussengevechten, die elkaar gillend achterna zaten in huis. Ingerborg sliep van begin af aan overal doorheen. Ik weet nog dat mijn moeder zich verbaasde. ‘Wij leerden vroeger rust en regelmaat’, zei ze dan.   

Ik voedde als de baby vroeg. Dat had ik bij de jongens ook gedaan en dat mocht in die tijd gelukkig gewoon. Maar ook dat vond mijn moeder vreemd. ‘Kindje, kindje, wat verwen je je kindje’, zei ze vaak. Ik vroeg het aan Maria. Ze zei: ‘Ach je moeder is van de oude stempel. Ruste, reinheid en regelmaat. Hartstikke ouderwets. Gewoon doen wat je zelf prettig vindt. Moeder ben je met je hart toch?’

 

Moeder ben je met je hart. Ik zal die uitspraak mijn hele leven bij me dragen, eraan vasthouden, me ermee troosten. Al die jaren van angsten en onzekerheden die toen nog voor me lagen en die ik nu ken en die me getekend hebben. Moeder ben je met je hart. Als ik het allemaal verkeerd gedaan heb, veroordeel me maar. Ik had niets anders dan mijn hart. Die anderen, die zich met alles bemoeiden, die voelden niets, die zagen een dossier, een geval. En een domme moeder die niet wilde luisteren. Was ik maar eigenwijzer geweest. Had ik maar gezegd: ‘Genoeg! Donder op allemaal. We gaan weg. Ergens wonen waar we niet worden lastiggevallen. Waar we mogen genieten van het leven, van elkaar. Waar we mogen zijn … gewoon mogen zijn …’  

Comments

Popular posts from this blog

25 De SBO-school

24. De beslissing

22 De directrice