15. Opa vertelt

 

Ons mooie Denemarken was die zomer,  wat natter dan anders. Opa en oma waren mee in plaats van papa. Het huisje was al lang gereserveerd omdat we dachten te weten wanneer Jans’ verlof zou vallen. Maar de extra weken aan boord hadden zijn verlof in de zomer steeds meer opgeschoven en hij zou pas thuiskomen na de vakantie van de jongens en Ingeborg. Ik vond de regen wel passend. De kinderen trokken zich er trouwens niets van aan. We hadden regenpakken meegenomen, want Denemarken is qua weer net zo onvoorspelbaar als Nederland maar of het nou zonnig was of nat, Sam, Peter en Ingeborg stampten gewoon naar buiten op hun blote voeten en gingen op speurtocht in de korenvelden en op het kleine stenige strand. Opa spande zich in met hen de kevertjes en krabjes onder een vergrootglas te onderzoeken. Er werden prachtige tekeningen gemaakt die opa bundelde in een plakboek voor papa. Er waren ook nieuwe interesses. Er moest barnsteen gevonden worden, want de jongens hadden Jurassic Park gezien. De lange speurtochten op de strandjes in de omgeving leverde maar een paar glanzende bruine barnsteentjes op maar wel veel prachtige ronde keien en door erosie uitgeslepen stenen. Onze oude Volvo zou een zware last naar huis moeten brengen.

We reden een keer helemaal naar Legoland in Billund, waar Ingeborg de tijd van haar leven had in de levensgrote Duplo-attracties.

 

En op een mooie droge avond stookten we een vuurtje in de grote tuin en bakten we broodjes aan een stok boven het vuur. ‘Van buiten gecremeerd en van binnen rauw, ’zei opa. ‘Je moet je stok ook niet in het vuur houden opa’, zei Sam. Hij en Peter hielden hun deegje netjes boven de gloeiende houtblokken en bakten geduldig draaiend een heerlijk broodje en deelde dat met opa. ‘Nou wat heerlijk,’ zei die dankbaar. ‘Jullie twee zouden het wel overleven in het kamp.’

Mijn vader praatte nooit over het ‘jappenkamp’ en even vroeg ik mij af of hij het gewoon over een willekeurig vakantiekamp had. ‘We hadden trouwens ook geen deeg hoor. Dat was er allemaal niet.’ Mijn moeder haalde diep adem en keek naar haar handen. Ik had al jong geleerd niet verder te vragen, maar Sam was pas tien. Zijn nieuwsgierigheid was nog niet vertroebeld door ervaring.

‘Welk kamp, opa?’

En opa ging ineens vertellen. Ik weet nog hoe verbaasd ik was. In die tuin in Denemarken, op die zomeravond, onder een heldere sterrenhemel bij het geheimzinnige licht van onze olielampjes en het knapperende vuur ging mijn vader ineens vertellen over zijn tijd in het jappenkamp.

‘Toen ik zo oud was als Sam zat opa in een kamp opgesloten. Het was oorlog. Daar heb je wel over geleerd toch? De tweede wereldoorlog. Ik woonde met mijn ouders in Indië. Nu noemen ze het Indonesië, maar vroeger zeiden we gewoon Indië. Mijn vader was daar huisarts. Toen de oorlog met Japan uitbrak hadden we in Indië helemaal geen verweer. De Japanners waren veel sterker dan dat legertje van ons. In een paar maanden was het al afgelopen. De japanners namen Indië gewoon in bezit. En dat was heel erg hoor. Dat zullen jullie je nooit kunnen voorstellen hoe erg dat was. Mijn vader werd bij ons weggehaald. Dat weet ik nog goed. Hoe bang mijn moeder was. Ineens al die auto’s en vrachtwagens op de zandweg voor het huis. We zagen ze door het stof dat ze opwaaiden al vanaf kilometers afstand aankomen. Er waren families al eerder weggegaan natuurlijk, bang voor wat er boven hun hoofd hing, maar mijn vader was arts, die vond dat hij op zijn post moest blijven.’

‘Dan was jouw vader wel een held toch opa?’ Sam was naast opa’s stoel op de grond gaan zitten en luisterde met opgeheven gezicht en rode wangen van het broodjes bakken, aandachtig naar opa’s verhaal. De gloed van het vuur liet zijn ogen glinsteren.

‘Ja mijn vader kun je denk ik wel een held noemen’, zei opa en hij streek Sam over zijn blonde krullen. Opa was stil, alsof hij Sam’s conclusie even moest verwerken. Zal hij zijn vader als held gezien hebben? De jaren erna moest hij voor zijn moeder zorgen, in gevangenschap. Zijn papa was weg. Wat zal hij hem gemist hebben. Zal hij hem verweten hebben dat ze niet waren gevlucht toen het nog kon?

‘Hoe zit dat nou met dat kamp?’ zei Peter ineens op wat brommerige toon. Hij leek al die tijd niet op te letten. Een beetje in het donker naast oma’s stoel, dubbelgevouwen op de grond, zijn wangen op zijn knieën, schijnbaar verveeld spelend met een stokje. Maar hij hoorde ieder woord. Nu weet ik dat hij zich afsluit om niet te veel te voelen. Dat anders de hele wereld ongeremd bij hem binnenkomt, dat opa’s verhaal regelrecht in zijn ziel geraakt is. Maar toen dachten we dat hij zich gewoon een beetje zat te vervelen. En dan ineens die vraag. ‘Hoe zit dat nou met dat kamp?’

‘Ja dat kamp’, opa strekte zijn hand uit naar Peter en trok hem op schoot. Peter legde zijn hoofd tegen opa’s schouder en stak zijn duim in zijn mond. Ik zei er maar niets van. De duim is ook nu nog steeds een grote troost voor hem.

‘Nadat mijn vader was weggehaald zaten we nog een poosje in ons huis. Maar toen kwamen ze ook voor ons. Voor mama, Pingie en mij.’

‘Wie is Pingie ook alweer?’ vroeg Peter.

‘Mijn zusje Ingeborg.’

‘Mijn zusje heet ook zo.’

‘Ja jouw zusje heet ook zo. Ik denk dat jouw mama jouw zusje naar mijn zusje heeft vernoemd.’ Het was even stil.

‘Kamp’, zei Peter gebiedend voor zover dat ging met zijn duim nog in zijn mond.

‘Ja’, opa moest even grinniken, hij gaf Peter een kus op zijn hoofd, ‘dat kamp. We werden allemaal, kinderen met hun moeders, in kampen gestopt.’

‘Eerst reden we heel lang in volgepakte vrachtwagens, moet je nagaan in die hitte, door bossen en langs velden, het duurde eindeloos weet ik nog, we waren uitgedroogd en toen werden we opgesloten. In een kamp, achter hoge hekken. We sliepen in houten barakken. Het dak lekte … en dat was erg in de regentijd want dan regende het heel hard. En we sliepen gewoon zo op de houten planken.’

Peter was verontwaardigd rechtop gaan zitten en keek opa aan, met zijn handjes steunend op opa’s borst. ‘Maar dat mag toch niet!’ riep hij uit.

Opa’s gezicht werd ineens strak. ‘Je vertelt een Jap niet wat wel en niet mag. Dan werd je in elkaar geslagen!’

‘Ger’, zie mijn moeder waarschuwend. Peter legde zijn hoofd weer op opa’s schouder en stak zijn duim terug in zijn mond. Er zat een diepe frons op zijn voorhoofd.

‘Ach ja jongens’, zei opa ineens luchtig, ‘het was geen leuke tijd.’

‘Ging je wel naar school opa?’, vroeg Sam.

‘Nee, school was er niet. Ik oefende sommetjes met mijn moeder in het zand.’

‘Maar hoe kun je dan leraar geworden zijn?’ vroeg Peter zonder zijn duim uit zijn mond te halen.

‘Ja jongen. Door hard werken. Je kunt alles worden als je maar wilt.’

 

Op dat moment dacht ik alleen: daar zijn we weer. Maar nu ik hieraan terugdenk besef ik pas waarom papa nooit over het kamp praatte. Nu vind ik eindelijk een theorie over mijn vaders lijden. Wij, mijn zussen en ik hebben altijd gedacht dat hij er niet over wilde vertellen, omdat wij als kinderen van een vredige samenleving het niet zouden kunnen begrijpen hoe het was geweest. We hadden het te goed. Dat heeft hij ook wel eens gezegd toen ik jong was en er onbezonnen naar vroeg. ‘Ach kindje, dat kun je toch niet begrijpen.’

Nu, nu ik zelf bij het minst of geringste de boel bij elkaar wil schreeuwen, denk ik dat hij het gewoonweg niet op kon brengen om het te vertellen. Ik denk dat de herinneringen zijn hele leven in zijn hoofd zaten en dat als hij het zou uitspreken, zou vertellen op een manier die ons inzicht had verschaft, dat hij het dan had uitgeschreeuwd. Dat hij de pijn niet meer had kunnen verdragen. Zwijgen was voor hem de enige manier om zijn zelfrespect te bewaren. Met een rechte rug zijn plicht doen en verantwoordelijkheid dragen voor zijn eigen leven en dat van zijn vrouw en zijn kinderen. Had ik die kracht maar. Ik heb zo vaak mijn geduld verloren tegen idiote schooldirecteuren en domme betweterige zorgverleners. Maar ik ben een product van de verwende samenleving. Ik heb altijd te hoge verwachtingen gehad. Mijn vader had denk ik geen verwachtingen, alleen het geschenk van elke nieuwe dag dat hij leeft.

 

Er zijn nu zeventig jaar later nog steeds mensen in therapie om de trauma’s van de tweede wereldoorlog te verwerken. Zelfs mensen van de tweede en derde generatie zoeken vandaag de dag nog hulp in het Centrum’45 in Oegstgeest. Bij mijn weten heeft mijn vader nooit overwogen om in therapie te gaan. De werkelijkheid van vandaag is geen decor voor de gruwelen van gisteren. Mijn eigen werkelijkheid kan niet eens een bodem vinden. Geen mens die begrijpt wat wij doormaken. ‘Vraagt u wel hulp?’ ‘Dat lijkt me zwaar hoor zo’n kind.’ ‘Tegenwoordig zijn daar toch scholen voor?’ ‘Ja, ja, gelukkig heeft de Nederland de beste zorg die er is.’ De leugen van de consumptiemaatschappij. Alles is maakbaar, alles is te koop. Waar zeurt u over?

Comments

Popular posts from this blog

25 De SBO-school

24. De beslissing

22 De directrice