16 Weer samen naar school
Gym was weer een ding. Peter had straf gekregen omdat hij zijn gymspullen was vergeten. Dat was mijn schuld natuurlijk. Zijn er kinderen van zeven die er wel zelf aan denken? Ik heb geen idee. Die van mij in ieder geval niet. Het was blijkbaar al vaker gebeurd. Ook dat wist ik niet. Nou ja, ik realiseerde het mij niet. Er zat een briefje in zijn tas. Dat moet er al een hele poos in gezeten hebben. Ik had niet in zijn tas gekeken en Peter zegt zulke dingen niet. Ik voelde me schuldig. Er zaten zeker drie verschimmelde boterhammen vastgekleefd aan de bodem van zijn rugzakje, samen met iets wat leek op een stuk fruit, wat kleverige oude koekjes en dat briefje, dat overigens niet meer te lezen was. Peter zat al een paar dagen thuis. Bijna elke week zat hij een dag of twee thuis. De buikpijn was terug. Mijn moeder had de week ervoor een kleine ingreep ondergaan in het ziekenhuis en kon niet oppassen. Mijn vader zei dat ik moest proberen wat strenger te zijn, maar toen ik hem vertelde dat Peter met de regelmaat van de klok rond vijf uur in de ochtend huilend wakker werd, schrok hij toch ook wel. ‘Nee, dan moet hij een paar daagjes thuisblijven. Dat is dan misschien wel beter.’ Ik moest vrij nemen van werk. Ook dat was de laatste tijd vaker aan de hand.
Ingeborg schreeuwde prompt de boel bij elkaar toen ze hoorde dat Peter thuis mocht blijven, want ze wilde ook niet naar school. Het was kwart over acht. Het zweet stond op mijn voorhoofd. Ingeborg werd op school in de gaten gehouden want ze vonden haar te eenzelvig. Ze maakte geen vriendinnetjes. Ze moest eigenlijk vroeg op school zijn want dan had ze tijd om even te landen, zoals mevrouw Rakkers het noemde. Sam had een spreekbeurt en kon zijn mapje met plaatjes ineens niet vinden. Ik moest eigenlijk voor acht uur bellen naar de school om Peter ziek te melden, maar ik was ook vergeten om het brood uit de vriezer te leggen de avond ervoor. Sam en ik hadden nog laat aan zijn spreekbeurt gewerkt. Het brood moest nu ontdooid worden in de magnetron. Ik was te laat opgestaan. De vijf uur sessies met Peter braken me op.
Ingeborg maakte de laatste tijd telkens ruzie met mij. Hoe ze het voor elkaar kreeg als vijf jarige weet ik niet maar ze wist me telkens boos te maken en dan stak ze haar duim in de mond en draaide haar rug naar me toe. Ik wist wat ze deed. Ik had erover gelezen. Het heet negatieve aandacht vragen. Had ik haar verwaarloosd? Maakte ik mij te druk over Peter?
Oh god, wat zullen ze wel niet denken op school? Ze zouden weer te laat komen. De tweede keer al deze week.
Sam stond te stampvoeten in de gang. Hij wilde al lang zelf met de fiets net als zijn vriendjes maar het was net te ver weg met een enge oversteek. ‘Als je twaalf bent’, had ik hem gezegd. Hij vond me stom. En nu kwam hij ook nog te laat door mijn schuld. Ik moest Peter even alleen laten. Dat kon wel. Hij was al zeven. In de gang maakte Ingeborg een drama van haar jas. Ze wilde de roze zomerjas aan, maar het regende buiten. De juf zou me voor gek verklaren als ik haar in zo’n dun katoentje naar school zou brengen. Bovendien moest ze achterop. Dikke jas aan en daarmee uit. Waar zijn de fietsensleutels? ‘Sam, je brood ligt nog op tafel. Heb je die plaatjes nou? Volgens mij lagen ze boven want je wilde in bed nog even oefenen toch?’ Ik zou op school wel even zeggen dat Peter ziek was. Sam stampte woedend naar boven. Ingeborg had haar jas weer uitgetrokken en de roze aangedaan. Ik propte haar regenjas in een aparte tas. Dan had ze op school tenminste een goede jas als ze buiten gingen spelen. Ik moest niet vergeten het tegen de juf te zeggen.
We waren te laat. Het plein was al leeg. Ingeborg weigerde naar binnen te gaan. Ze had het koud. ‘Heb je het zo koud liefje? Binnen is het lekker warm.’
‘Ik heb het niet koud’, zei ze opstandig met een paars bibberlipje. ‘Ik wil naar huis!’ En ze stak haar duim in haar mond en draaide haar rug naar me toe. Ik kreeg het weer warm.
Er naderde een mevrouw met een zware schoudertas over het plein. ‘Bent u mevrouw Troost?’
‘Ja’, zei ik en de paniek sloeg onwillekeurig toe. Wat ben ik nu weer vergeten?
‘Oh sorry’, zei de dame vriendelijk, ‘stond u buiten op me te wachten? Ik was wat vroeg en was alvast naar binnen gegaan. Het is ook zo koud hè?’
Zo jammer soms dat de mens in zijn spontaniteit in het algemeen eerlijk is. Als ik ergens aan lijd, dan is het dat ik mijn hart op mijn tong heb. ‘Nee ik ben gewoon laat. Had ik een afspraak met u?’
‘Oh?’ De wenkbrauwen gingen nu toch omhoog. ‘Mijn naam is …’ dinges, weet ik veel, ‘wij hadden inderdaad een afspraak. Ik ben van het samenwerkingsverband X noord afdeling zuid.’ Of zoiets.
‘Weer Samen naar School weet u wel?’ toen ze mijn verbaasde blik zag. ‘Ik zou vandaag uw zoon observeren in de klas, maar u wilde eerst een gesprek met mij.’
‘Ik had begrepen dat u dat op prijs stelde’, voegde ze eraan toe, omdat ze nog steeds geen reactie van mij kreeg. Ik voelde het schaamrood naar mijn kaken stijgen. ‘Ja dat klopt. Dat is waar ook. Het gaat niet zo goed met mijn zoon. Hij is thuis vandaag.’ Ingeborg stond nog steeds met haar duim in haar mond dwars te wezen.
‘Oh dat is wel jammer zeg.’
‘Ik moet haar even naar binnen brengen.’
‘Snap ik. Ik wacht nog even op u. We kunnen misschien wel even praten dan?’
‘Ja, ja. Natuurlijk.’ En ik trok de tegenstribbelende Ingeborg met me mee. Ik had alleen een mouw te pakken. Ze werkte zich uit haar jas en rende van me weg. Ik werd ongeduldig. ‘Je moet luisteren!’ Ik kreeg weer een aanval van debiele zelfbevestiging. Straks denkt uitgerekend dat mens dat ik niet kan opvoeden.
Mevrouw X stond haar voeten te bestuderen.
Bij de zandbak kreeg ik Ingeborg te pakken. Ik probeerde haar op te tillen maar ze hield zich slap en begon te krijsen.
Mevrouw X liep naar me toe.
‘Doet u maar rustig hoor. We maken gewoon een andere afspraak. Dat duurt wel een paar weekjes, want ik ga volgende week op vakantie en daarna is mijn agenda al erg vol. Maar ik bel u na mijn vakantie. Goed?’ Ik knikte haar gestrest toe en ze marcheerde weg. Ingeborg deed een paar stappen bij me vandaan, gaf een rukje met haar schouder, sloeg boos haar armen voor haar borst en stak haar duim in haar mond. Ik liet me op de rand van de zandbak zakken.
‘Kom we gaan naar huis’, zei ik tegen mijn nors kijkende dochter van vijf. Het kon me niet meer bommen wat ze van me dachten. Terwijl ik met een ineens vrolijk huppelende Ingerborg van het schoolplein liep zag ik nog net het verbaasde gezicht van de directrice door het raam op de eerste verdieping. Ze draaide direct weg van het venster, maar ze had me gezien, dat wist ik zeker. Ik kon haar niet meer wijsmaken dat Ingeborg ook ziek was. Ik moest wat anders verzinnen.
Thuis lag Peter in diepe slaap op de bank. Ook hij voelde de vermoeidheid van onderbroken nachten. Hoe moe wordt een kind van angst? Van ongelukkig zijn en zich niet thuis voelen? Ik besloot om het eens te berde te brengen als ik weer een discussie met papa had. Mijn kind was moe.
Nu lees ik over kindervakantiekolonies. Ze werden eind negentiende eeuw uitgevonden voor ‘bleekneusjes en zenuwpeesjes’. Ondervoede achterbuurt kinderen werden tot eind jaren zestig van de twintigste eeuw, een paar weken naar de bossen gestuurd om aan te sterken. Aan het begin van de twintigste eeuw was de voornaamste reden de lichamelijke gezondheid, liever gezegd, de ongezondheid, zoals allerlei longaandoeningen veroorzaakt door de met roet vervuilde steden en de tuberculose die toen nog huishield in heel de wereld. Bovendien dacht men de kinderen in een paar weken tijd goed gedrag volgens de geldende christelijke normen en waarden bij te kunnen brengen in plaats van het straatschoffies gedrag van de Pietje Bel -achtige kinderen van die dagen. Toen na de tweede wereldoorlog tuberculose onder controle was en de levensstandaard van de bevolking toenam, bleven de kolonies nog een poos bestaan. De geestelijke gezondheid van het kind werd een zorg. Kinderen met ‘zenuwzwakte’ werd voornamelijk de doelgroep. In 1954 maakten 32.000 kinderen gebruik van zo’n vakantieoord. De overheid twijfelde aan de noodzaak van de vakantiekolonies. Er waren inmiddels allerlei andere voorzieningen die toezagen op de gezondheid van de jeugd, zoals consultatiebureaus en Medisch Opvoedkundige Bureau’s. Bovendien werden de kinderen voor zo’n vakantie zes weken uit de klas gehaald en men was bang dat ze te veel misten op school. Ik zou er nu wat voor geven om met mijn hele gezin zes weken in een vakantiekolonie te verblijven. Maar ouders waren er juist niet welkom. De ouders heetten het probleem te zijn. Ouders zijn de oorsprong van kinderen, maar worden ook gezien als de veroorzakers van zenuwpeesjes en schooluitvallers. De mensen die daarover oordelen zijn zelf een product van een paar ouders. Ze behoren tot het goedgekeurde deel van de bevolking en verzinnen de regels en de voorwaarden.
Waren die vakantiekolonies wel nodig? Waren ze niet nodig? Zeker is dat er ondanks de stijgende welvaart en de toename van kansengelijkheid voor burgers het aantal ‘nerveuze’ kinderen ook nu nog steeds niet afneemt.
De behoefte aan geestelijke zorg leverde ons Medisch Opvoedkundige Bureaus. Bureaus speciaal voor kinderen met een probleem. Voor ouders met een probleem. Aan wie lag het eigenlijk? Wat ik vandaag de dag vreemd vind is dat kinderen die niet in het systeem mee marcheren nog steeds als afwijkend worden bestempeld. Het is een gegeven dat ze er altijd waren. We zijn niet allemaal hetzelfde. Als dat een gegeven is dan is het toch normaal?
Anders dan dit normale gegeven te bedienen gaan we nog steeds uit van een doorsnee kind en een standaard voor onderwijs. En alle kinderen die dan dus, zoals te verwachten valt, gaan uitvallen die stoppen we in speciale scholen. Bij het maken van de Mammoetwet heeft men bedacht, of kunnen bedenken dat een groep kinderen niet gaat passen. Dat wisten we al want het buitengewoon onderwijs groeide na de oorlog als een gek. In 1950 had het buitengewoon onderwijs 33.000 leerlingen, in 1986 waren dat er 106.000. Maar toch kiest men voor onderwijs dat onherroepelijk een tweedeling in de samenleving tot gevolg heeft. Zij die passen en zij die niet passen. Ik weet bovendien zeker dat veel zogeheten gewone kinderen zich diepongelukkig door het reguliere onderwijs werken. Ik heb ze zelf gezien, die kinderen. Met hangen en wurgen, met begeleiding en therapieën, jezelf zijn mag niet. Kunnen ze dan op een gegeven moment zeggen: ‘Ik heb mijn diploma gehaald.’ En dan? Waarom doet 10 tot 12 procent van alle minderjarigen een beroep op jeugdzorg? Omdat ze zo gelukkig en evenwichtig mogen opgroeien?
Weer Samen naar School, een bedenksel van de staatssecretaris voor onderwijs in 1989. Zijn voorganger had gemeend dat het groeiende aantal kinderen in het Speciaal Onderwijs teruggedrongen kon worden door gewoon de financiering van het speciaal onderwijs te bevriezen. Je kon tenslotte uitrekenen aan de hand van de statistieken hoeveel kinderen er uit gaan vallen, was de gedachte. Als er meer uitvallen dan de statistieken voorspellen, doen de scholen hun werk niet goed. Dan verwijzen ze te gemakkelijk. Dat moesten die scholen gewoon afleren. Een dwingende overheid. Ook dat is van alle tijden.
Toen dat niet bleek te werken kreeg deze staatssecretaris een wat vriendelijker idee. Scholen moesten gaan samenwerken zodat alle kinderen gewoon weer allemaal samen op een school zouden zitten. Door middel van die samenwerkingsverbanden kon dan expertise worden uitgewisseld. Welke expertise? Kinderen hebben om te beginnen nooit allemaal samen op een school gezeten, dus expertise om dat wel te bewerkstelligen bestond helemaal niet.
Geen mens in Den Haag liet zich in 1989 leiden door wetenschappelijke inzichten en verworven ervaringen van bijvoorbeeld de LOM-scholen. Het idee van de staatssecretaris voedde de gedachtegang van mensen die de strijd hadden aangebonden tegen stigmatisering en buitensluiting en was daarnaast vooral voordelig voor de staatskas. Ze deden er jaren over om het in te voeren. Tegen de tijd dat de dames met zware schoudertassen, de specialisten uit de kweekvijver van het LOM-onderwijs, een verschil probeerden te maken op de scholen was ook allang duidelijk dat het niet toereikend was en had de opvolging van de staatssecretaris alweer heel wat nieuws bedacht voor het groeiende probleem van falende kinderen.
Hier verdiepte ik me allemaal niet in als jonge moeder. Als jonge moeder voldeed ik aan de eisen, zo goed als ik kon, aan de voorwaarden van de samenleving die onder andere werden bepaald door mijn collega-ouders, die allemaal mee marcheerden en die daar beter in slaagden.
We schrijven 2003. Peter en ik kregen een dame van Weer Samen Naar School aan ons broek. Ik was de eerste afspraak vergeten. De dame met expertise ging nu eerst op vakantie en daarna had ze het druk. Peter zat thuis. Ingeborg vond het maar wat gezellig.
Comments
Post a Comment