18 De verwijzing

 

 

Ik moest formulieren invullen voor de aanvraag Weer Samen naar School. Ik moest toestemming geven aan WSNS om dossiers op te vragen van Peter bij instanties die hem hadden onderzocht. Peter was op dat moment niet onderzocht. Hoogstens bij die orthopedagoge, die zijn IQ had getest. Maar daar vroegen ze niet naar. Ik sprak de dame met de zware schoudertas uiteindelijk bij mij thuis. Toen ze er zat, aan mijn eettafel, en ik haar geïnteresseerd rond zag kijken, bedacht ik mij ineens dat ik mij had voorgenomen nooit meer zo iemand in mijn huis te laten. Ik dankte de hemel dat ik net had opgeruimd en had gestofzuigd. Peter was naar school. Het was maandag. Dan lukte het meestal wel. Alles was goed. Kinderen naar school. Moeder in een schoon huis zette koffie voor het bezoek. Ik had vrij moeten nemen van werk. Dat wel. Mijn oude baas was met pensioen en de nieuwe begon zich te ergeren aan mijn frequente noodsituaties. Maar ik kon deze afspraak niet nog eens weken opschuiven.

 

Toen we de koffie voor ons hadden staan, stak de coördinator van het zorgteam, zoals ze zichzelf introduceerde, van wal. ‘Hoe was Peter als baby?’ ‘Huilde hij veel?’ ‘Wanneer sliep hij door?’ enzovoort, enzovoort. Hoe vaak heb ik dit gedaan? Hoe vaak zal ik dit hierna nog moeten doen? Aan een mevrouw van een jaar of dertig de levensloop van mijn kind opsommen en daarbij elk detail van ons gezinsleven. Elk detail van 0 tot nu, van Ingeborg tot Jan. Eigenlijk zou ieder mens het gewoon op moeten schrijven en klaar moeten hebben voor dergelijke types. En als ze dan beginnen met hun uitputtende vragenbombardement dan geef je ze gewoon die samenvatting. ‘Hier, ga het thuis maar bestuderen en zorg dat je het kent als je bij me op bezoek komt!’ Maar zo werkt het niet. Mij plagen met vragenlijsten is een onderdeel van hun werk, van hun verdienmodel, hun declaraties. Efficiëntie is dat niet. Allesbehalve.

‘Ik begrijp dat u hulp heeft gehad van maatschappelijk werk toen Peter een baby was?’ Ze doet de constatering vragend. Waar begreep ze dat uit? Hoe wist ze dit? Waar stond dat? Ik was niet assertief. Niet zo assertief. ‘Ja dat klopt. Peter wilde niet in een bed slapen. Hij was ’s nachts veel wakker.’ Ook dat had ze ‘al begrepen’.

Ze had Peter geobserveerd in de klas en ze maakte zich zorgen zei ze. Was het niet beter om een wat groter onderzoek te laten doen? Ze zou een verslag maken van haar bevindingen en ons gesprek en dat zou ze dan doorsturen naar de huisarts. Daar kon ik een verwijzing voor een onderzoek aanvragen. ‘Bij zorginstelling X hebben ze veel verstand van ADHD. U bent natuurlijk vrij in uw keuze…’

ADHD. Ik had er ooit vaag van gehoord. De zoon van een studievriend van Jan had dat geloof ik, maar die brak de hele boel af thuis. ‘ADHD?’ vroeg ik.

‘Attention Deficit Hyperactivity Disorder’, antwoorde de dame en staarde me zwijgend aan. Ze gaf me tijd om het tot me door te laten dringen denk ik. Ook weer heel begripvol. Zou ze een cursus begripvol-zijn gedaan hebben denk ik nu. Toen dacht ik dergelijk dingen niet. ‘Oh maar dat klinkt heel erg. Een disorder? Peter is toch niet hyperactief?’ sprak ik ten slotte zachtjes.

‘Ja, het is soms heel moeilijk om te accepteren dat er iets…’

‘Accepteren? Wat moet ik accepteren?’

‘U hoeft het niet te doen. Daar bent u vrij in. Maar het is wel moeilijk zo voor de school.’

 

Het was moeilijk voor de school. De school had hulp nodig. Dat klonk als een plausibel doel. Als het zou helpen. Daar wilde ik wel aan meewerken.

Jan zat op de kust, zoals dat heet in scheepvaartkringen en kon regelmatig bellen. Hij was sceptisch. ‘Dit hebben we al vaker gehoord toch? Dat andere onderzoek van 700 ballen moest ook zo nodig om de school te helpen. Waarom heeft dat dan niet geholpen?’ 

‘350’, corrigeerde ik hem.

‘Maar een disorder Jan!’ riep ik uit.

‘Ja’, Jan klonk ineens peinzend. Razend maakte hij me daar vaak mee. Om datgene waar ik me over op wond, veel minder erg vinden. Niet te willen begrijpen waarom ik ervan ging gillen, maar dan juist heel analyserend te worden ineens. ‘Martijn heeft me er toen wel wat over verteld. Je hebt het in alle soorten en maten. Zijn zoon is heel erg. Maar het kan ook alleen met slechte concentratie te maken hebben geloof ik.’

 ‘Nou ík heb erover gelezen!’ gilde ik.

‘Word nou niet boos’, zei Jan.

‘Sorry.’

‘Je hebt erover gelezen?’

‘Ja, het heeft met concentratie te maken inderdaad. Kinderen met ADHD kunnen nergens hun aandacht bij houden. Zie jij dat bij Peter?’

‘Nee natuurlijk niet. Maar er zal vast wel een reden zijn waarom die mevrouw eraan dacht.’

 

En dus besloten we dat we Peter zouden laten onderzoeken. Omdat dat beter zou zijn voor de school. Eerst moesten we een paar weken wachten tot mevrouw X van WSNS haar rapport af had. De dame van WSNS beweerde dat ik bij de huisarts een verwijzing zou krijgen voor een onderzoek. Ik wilde er namelijk niet weer zelf voor betalen.

Maar dat bleek niet te kloppen. Het was haar vergeven. Het ondoordringbare woud van de hulpverlening was toen al hard bezig echt ondoordringbaar te worden. De hulpverleners waren er zelf voortdurend de weg kwijt. De verschillende specialismen op het gebied van de ontwikkeling van het kind groeiden intussen als paddenstoelen uit de grond.  Ik wist dat toen niet. Ik dacht dat het er altijd al was. Een gegeven van onze moderne maatschappij. Goede zorg. Daarbij hoort goed en gedegen onderzoek! En dan word je geholpen. Zodat het goed komt.

 

Ik ging met Peter naar de huisarts. Op een woensdag omdat ik dan vrij was. Als ik nog een vrije dag had gevraagd aan mijn baas was ik ontslagen. Er was dus weinig keus wat mij betreft. Er was weinig keus wat betreft de meeste werkende moeders. Er was alleen een gaatje om kwart over acht. Sam en Ingeborg moesten mee. Het was te vroeg om ze al naar school te brengen. Ze zouden weer allemaal te laat komen. Het zij zo. Maar Sam liet zich niet meer afschepen. Hij ging alleen met de fiets. En daarmee uit. Ik gaf toe. Ik keek hem na hoe hij staand op de pedalen, om de hoek verdween.

 

Iedereen weet hoe dergelijke bezoeken gaan. Tandartsen, huisartsen, ziekenhuizen. Het is een crime voor elk jong gezin. Moeders moeten altijd het halve gezin meeslepen. Er zijn altijd te weinig stoelen in de wachtkamer. ‘De dokter loopt een beetje’ uit krijg je op een goed moment te horen als je afspraakmoment al een kwartier voorbij is en je warm en ongeduldig eens gaat vragen bij de dame achter de balie. Ik was eigenlijk blij met het vroege tijdstip. Dan kon de dokter tenminste niet uitlopen. Maar dit keer was de dokter al vroeg weggeroepen voor een huisbezoek. Hij was nog niet binnen toen we er al een kwartier zaten en de wachtkamer bomvol zat met moeders met kleuters en druipneuzen. Ingeborg was onder de indruk van de drukte en wilde naar huis. Jengelend met haar duim in haar mond trok ze aan mijn mouw. ‘Ga nou mee mama, ga nou mee mama.’ Peter dacht me te helpen door haar te zeggen dat ze op moest houden, waardoor ze ruzie kregen. Ingeborg ging blèren, als een twee jarige. De gehele wachtkamer staarde naar me. Toen we eindelijk bij de huisarts zaten moest ik alle zeilen bij zetten om me te kunnen concentreren op het doel van ons bezoek. Ingeborg was eindelijk stil maar ze bleef demonstratief met de rug naar mij toe bij de deur staan en liet de hele tijd een verontwaardigd ‘huh’ horen. Ik heb het schattigste dochtertje van de wereld maar ik kon haar in die tijd af en toe wel vermoorden. Peter ging netjes op de stoel naast me zitten. Volgens de school mankeerde er van alles aan hem maar hij wist precies wanneer hij extra braaf moest zijn. Voor mama. De schat.

Ik deed mijn verhaal zo omzichtig mogelijk om Peter niet te kwetsen.

De huisarts keek mij wat verbaasd aan. Hij kende ons al jaren. ‘Wat zou er met Peter moeten zijn?’ vroeg hij, toen ik klaar was met mijn vage verhaal. ‘Ze denken aan ADHD’, zei ik wat terughoudend. Ik had thuis aan Peter het woord wel genoemd maar niet uitgelegd wat het betekende. Ik had hem wijsgemaakt dat ik het ook niet wist. Nu maar hopen dat de huisarts er niet op door zou gaan. ‘Ja dat is wel mode tegenwoordig’, zei hij alleen maar. ‘En nu wilt u een verwijzing? Waarvoor precies?’

‘Voor een onderzoek. Het vorige hebben we zelf moeten betalen. Maar ik weet nog dat de verzekering toen zei dat als er een ziektebeeld is dat het dan vergoed wordt.’

‘Tja, om eerlijk te zijn weet ik het ook niet precies. Er is kortgeleden weer wat veranderd. Volgens mij moet u zich melden bij Bureau Jeugdzorg. Dat is nu een soort tussenstation. Die bepalen dan waar u verder naar toe moet.’

In de auto vroeg Peter wat een ziektebeeld is.

 

Bij de school wilde Ingeborg de auto niet uit. Maar dit keer liet ik mij niet vermurwen. Ik sleurde haar krijsend de school in, plantte haar bij haar jashaakje en marcheerde zonder omkijken naar buiten. Als ik dat niet had gedaan had ik haar geslagen. Er stonden natuurlijk een paar moeders op het plein, leesmoeders of luizenmoeders of weet ik veel, die me aanstaarden met gefronste wenkbrauwen maar die konden op dat moment mijn rug op. Peter was zelf naar de klas gegaan. Blij dat hij van ons af was denk ik. In de auto haalde ik diep adem. Kom tot rust moeder. Kom tot rust moeder. Nog een laatste blik richting de school en ik wilde net de auto starten toen ik de directrice zwaaiend met haar armen naar buiten zag hollen. Wat nu weer. Als ze maar niet denkt dat ik Ingeborg weer mee naar huis neem, want dan bega ik een ongeluk. Ik stapte uit. ‘Het spijt me dat ze overstuur is, maar ze moet nu echt even leren dat…’ begon ik.

‘Nee dat is het niet, mevrouw Troost, Ingeborg is al rustig, geen zorgen, ach dat is ook zo’n lief kind. Nee het is Sam, hij is aangereden.’ Ik werd duizelig. Ik wist niet dat bloed zo snel uit je hoofd kon verdwijnen. De directrice zag het. ‘Het is niet zo erg geloof ik mevrouw Troost. Maar hij is wel naar het ziekenhuis gebracht. De politie kon u niet vinden en toen hebben ze de buren gevraagd en die konden vertellen op welke school de kinderen zitten.’

Ik kon nog steeds niets uitbrengen. ‘Komt u even mee naar binnen alstublieft. U bent zo geschrokken.’

Maar het bloed kwam razendsnel terug. Mijn hoofd ontplofte bijna. ‘Nee, nee, dank u’, bracht ik uit en rukte het portier open. Ik wilde instappen maar bedacht me net op tijd dat ik niet wist naar welk ziekenhuis Sam was gebracht. De directrice begreep mijn blik zonder woorden. ‘Het Rooms Katholiek Gasthuis.’ En ik reed weg. Geen ongeluk maken nu. Waar moet ik heen? Ik reed drie keer verkeerd.

In het ziekenhuis was ik enigszins gekalmeerd. Ik heb een goede eigenschap. Eentje die ik al altijd van mezelf ken en die ik koester. Ik ben niet geneigd gelijk het ergste te denken. Ik was geschrokken omdat er iets met mijn kind was en omdat ik niet direct bij hem kon komen. Maar ik denk niet gelijk aan de meest vreselijke dingen. Ik ben niet van het type dat jammerend het ziekenhuis in komt hollen en dan vergeet te luisteren naar wat de dokter zegt omdat ik te hysterisch ben. Niets van dat al. Eenmaal in het ziekenhuis wist ik dat ik Sam moest vinden en ik ging vragen bij de Eerste Hulp waar hij was. Ik was volkomen rustig toen ik hem had gevonden. Hij lag op een hoge witte brancard. Hij leek zo klein op dat hoge bed, met een angstige blik in zijn ogen en vuile vegen in zijn gezicht van de weggeveegde tranen. ‘Het spijt me mama’, was het eerste wat hij zei. ‘Ach lieve jongen. Het hoeft je toch niet te spijten. Het spijt mij’, zei ik zachtjes tegen hem. ‘Ja maar jij zegt altijd…’ hij begon te huilen. ‘Bijna alle kinderen die voor het eerst alleen naar school fietsen krijgen in de eerste zes weken een keer een ongeluk’, sprak ik ferm tot hem. ‘Dat is statistisch bewezen. Ik weet niet meer hoeveel precies maar dat is onderzocht. Dat heeft zelfs in de krant gestaan. Fijn dat jij het gelijk de eerste keer hebt geregeld. Hebben we dat achter de rug.’ Sam moest een klein beetje lachen. ‘Echt waar?’ Ik knikte ijverig.

‘Heeft de dokter al wat verteld?’

‘Ik geloof dat ik mijn arm heb gebroken.’ Ik wist het zonder dat hij het me vertelde. Zijn arm lag als een dood vogeltje naast hem. Er zat een lelijke blauwe plek op zijn onderarm. Verder zaten er overal schrammen. Hij had een flinke schuiver gemaakt. Broek gescheurd bij de knie. ‘Hebben ze ook naar je knieën gekeken?’

‘Ja maar die zijn alleen maar geschramd.’

‘Gelukkig, hoef ik je niet naar school te dragen.’

‘Ik kan niet schrijven.’

‘Ik zie het. Dan moet je met links schrijven.’

‘Wat! Ik ga echt niet met links schrijven!’ riep hij uit.

‘Hier klinkt het al een stuk beter.’ Het gordijn werd opengeschoven en de dokter verscheen.

Sam had zijn ellepijp gebroken, net boven de pols. Het moest worden gezet. Dat moest onder narcose gebeuren dus hij zou een nachtje in het ziekenhuis moeten blijven. ‘U mag ook blijven slapen hoor’, zei de dokter vriendelijk. ‘Natuurlijk’, zei ik onmiddellijk. ‘Maar wie past er dan op Ingeborg en Peter?’ vroeg Sam. Ik kon net zo goed ontslag nemen bedacht ik me op dat moment. Wat ik ook doe er is altijd wel iets wat de boel in het honderd laat lopen. ‘Ik ga opa en oma bellen of wie weet, misschien kan tante Johanna een keertje…’

 

Toen Sam naar de operatiekamer gereden was ging ik naar huis om mijn moeder te bellen. ‘Heb je het kind alleen laten fietsen?’ riep die prompt uit. ‘Ja mam. Ik wist even geen andere oplossing. Trouwens heel veel kinderen fietsen alleen.’

‘Moeten die ook zo ver? En dan die enge Paul Kruger met dat razende verkeer.’

‘Nou daar is het niet gebeurd.’

‘Waar dan?’

‘Mam, hij moet een nachtje in het ziekenhuis blijven en ik wil eigenlijk bij hem blijven. Kun jij een nachtje bij ons logeren?’

 

Mijn baas was wonder boven wonder heel begripvol. Ik mocht de rest van de week thuisblijven. Hij wenste me veel sterkte.

 

Het was een chaotische woensdag van heen en weer rijden naar het ziekenhuis, tussendoor boodschappen doen en Ingeborg, die weer een reden zag niet te hoeven, naar zwemles slepen. De moeder van een klasgenootje bood aan haar na de zwemles mee naar huis te nemen en haar dan na het eten thuis te brengen. Ik was haar dankbaar. ‘Je mag haar ook houden’, slikte ik net op tijd in. Peter zat in die tijd op scouting. Dat was op zaterdag gelukkig. Ik bracht hem vast naar oma.

 

Mijn moeder was god zij dank weer wat gekalmeerd. ‘Kind, kind, wat een schrik’ zei ze alleen maar. Papa drukte mij warm tegen zijn borst en ik moest ineens een beetje huilen. Ze lieten me niet zomaar weer de deur uithollen.

 

‘ADHD?’ vroeg mijn vader. Mijn moeder en Peter waren samen aan het pannenkoeken bakken in de keuken. ‘Tegen de schrik’, zei mijn moeder. Peter was erg stil, sinds ik hem verteld had dat Sam in het ziekenhuis lag. ‘Wordt hij wel weer beter?’ had hij mij alleen maar kleintjes gevraagd in de auto.

‘Die mevrouw van Weer Samen naar School meent dat er iets aan de hand is en dat hij onderzocht moet worden.’

Mijn vader was even in gedachten en stak toen ineens van wal.

‘Vroeger, tijdens mijn opleiding, heb ik ook een poosje op zo’n openluchtschool gewerkt. Die zijn inmiddels afgeschaft. Ik had daar een jongetje onder mijn hoede die me wel een beetje aan Peter doet denken. Hij was reuze slim. Maar zodra je hem een beetje te veel aanmoedigde, …, ik zei dan bijvoorbeeld: zorg dat je deze sommen over een half uurtje af hebt …, en ik kwam een tijdje later terug dan had hij niets gedaan. Dan was hij ook zoek.’ Papa grinnikte even. ‘Dan zat hij ergens onder een bed. Maar als ik naast hem bleef zitten en we deden het samen, dan kon hij het zo. Het was helemaal niet moeilijk voor hem. De jongen leed aan nervositas, zeiden ze toen. Die term bestaat geloof ik niet meer. Ik denk eigenlijk dat Peter niet zo goed tegen de drukte kan. Het is een gevoelige jongen.’

‘Maar wat zou jij dan zeggen, wat er moet gebeuren pap? Ze blijven maar zeggen op school dat het niet goed gaat.’

‘Tja, misschien toch een school waar het wat rustiger is. Kleine klassen. Wat meer aandacht van de juf.’

‘Hij heeft nu net een vriendje in de klas.’

‘Hij krijgt wel weer een nieuw vriendje.’

 

We praatten nog een beetje door over het Montessorionderwijs, papa en ik. We waren het erover eens dat het eigenlijk helemaal niet geschikt is voor een jongen als Peter. Kinderen moeten er zelfstandig werken. De kleintjes krijgen dagtaken en de oudere kinderen weektaken. Dat bereidt ze voor op zelfstandige studie heette het. De kinderen mogen zelf weten in welke volgorde ze de taakjes doen, maar het moet wel af zijn aan het einde van de dag of de week. Een Montessorikind heeft het druk. Druk om aan de verwachting te voldoen.

 

 

Nu denk ik dat het huidige Montessorionderwijs nog maar weinig te maken heeft met de doelstellingen van de uitvindster. Ik vraag me af of Maria Montessori ‘het typische Montessorikind’ voor ogen heeft gehad toen ze haar methode ontwikkelde aan de hand van ervaringen met kinderen die opgroeiden in een gesticht voor geestelijk gehandicapten of in de achterbuurten van Rome. De ontdekkingsreis van Montessori langs scholen, haar onderzoeken en observaties en haar daaruit zorgvuldig ontwikkelde lesprogramma heeft in Nederland maar heel kort een beetje verlichting gebracht in de sombere onderwijswereld.

De essentie van het Montessorionderwijs heeft allang het onderspit gedolven. Het is, zoals alle goede ideeën uiteindelijk bezit geworden van het systeem. Het is geworden tot een instrument voor de efficiënte doelstellingen van de overheid. Maria Montessori’s werk stond juist niet ten dienste van de overheid, maar van het kind. Door het kind te observeren en te leren kennen. Als opvoeder te leren van het kind. En dan het kind te leren werken, maar wel vanuit zijn eigen motivatie. Montessori zei dingen als: ‘Kinderen zijn harde werkers. Als ze spelen zijn ze eigenlijk aan het werk.’ Maar dan moet je ze hun spel wel gunnen. Voor spel heb je ruimte nodig en tijd. Dat is nou precies waar het in de scholen aan ontbreekt.

Montessori vond dat beweging en leren onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Ze kwam op het idee om meubels te maken op de maat van de kinderen, zodat het kind ze zelf kon verplaatsen. Meubels die leken op de meubels thuis, met armleuningen, maar dan klein. Een van haar vroegste projecten heette Case dei Bambini en was bedoeld voor hele kleine kinderen (3-6 jaar) die opgroeiden in een vreselijke achterstandswijk in Rome. Montessori gaf deze kinderen juist veel ruimte en vrijheid om te bewegen en zelf te ontdekken en boekte daarmee betere resultaten dan de scholen van die tijd voor bevoorrechtte kinderen, waar de kennis in de hoofdjes gepompt werd of de hoofdjes er nou voor open stonden of niet. Misschien dat in Nederland in de beginperiode, toen Montessori nog leefde en in Nederland zelf toezicht hield op de Montessorischolen, toen de vernieuwing nog spannend was en verwelkomd werd, dat er in die eerste scholen daadwerkelijk ruimte en tijd was voor het kind om te bewegen en te leren vanuit de eigen intrinsieke motivatie. Maar de Hollandse zuinigheid en de behoefte aan de veiligheid van het bekende heeft de tijd ingehaald. Het een-twee in de maat zit in onze genen. Kinderen moeten gehoorzamen, dat is al eeuwen regel één. Het is vandaag de dag nog steeds niet de bedoeling dat kinderen bewegen in de klas, vanuit nieuwsgierigheid tot leren komen of, stel je voor, met de stoelen en tafels aan de wandel gaan. Er is trouwens geen ruimte voor. Je mag blij zijn als er ruimte genoeg is tussen de tafels om te lopen. Scholen puilen uit, want scholen moeten geld verdienen. Drie-en-een-halve vierkante meter per kind. En dat is inclusief de gangen en wc’s. Zoveel mogelijk kinderen in een klas is goed voor de omzet. Kinderen moeten nog steeds gewoon stilzitten op hun plek. Net als in 1900 in de tijd dat Montessori haar baanbrekende vernieuwingen bedacht. Die vernieuwingen zijn met de tijd gewoon weer op maat gemaakt. Waarom? Vanwege de angst wellicht voor vrijheid. Voor het onbeheersbare van een vrije geest van een kind dat zijn eigen weg zoekt, die vragen stelt waar je niet direct een antwoord op weet, die opgroeit op een manier die je zelf niet kent. Omdat je zelf niet meer bent dan iemand die stil heeft moeten zitten op school en heeft moeten luisteren naar de leraar. Waar moet de leraar van vandaag de geestelijke ruimte vandaan halen om een kind de vrijheid te kunnen geven? Dan moet je anders zijn dan je eigen leraren, anders doen dan je zelf deed toen je jong was. Daar heb je moed voor nodig en heel veel fantasie. En mocht je dat hebben dan halen de regels en kaders van de overheid je wel weer in. Montessori was een moedige, intelligente vernieuwer met een groot voorstellingsvermogen in een tijd dat daar nog ruimte voor was. De overheid had de waarde ervan moeten zien en het moeten koesteren. Maar overheden zijn niet geneigd naar wetenschap te luisteren of nieuwe inzichten te omarmen. Een-twee in de maat. Zo is het altijd geweest.

Op Montessorischolen zijn tempo en scoren net zulke belangrijke voorwaarden als op andere scholen. Alleen het typische ‘Montessorikind’ voelt er zich thuis.

 


 

Comments

Popular posts from this blog

17. The welfare allowance

11. The Remedial Teacher

21. Mijn Amerikaanse neef